Afwijken van de formule bij een ontslag op andere gronden

auteur: Esther Nijhof

Eén van de ontslaggronden in het ambtenarenrecht is het zogenaamde ‘ontslag op andere gronden’. Ontslag op deze grond is mogelijk als er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk of impasse die in de weg staat aan een verdere samenwerking. Aan deze ontslaggrond is in het algemeen een minimumgarantie op een (aanvullende) werkloosheidsuitkering gekoppeld.

Volgens vaste rechtspraak is deze minimumgarantie onvoldoende als komt vast te staan dat de werkgever een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de verstoring van de arbeidsrelatie, of als een uitkering op minimumniveau gezien de omstandigheden van het geval niet als redelijk wordt gezien. Het gaat daarbij niet om een volledige schadevergoeding, maar om compensatie van het aandeel van de werkgever. Daarbij is ook het aandeel van de ambtenaar van betekenis (CRvB 9 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO8173).

In 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep voor de berekening van deze zogenaamde ‘plus’ een formule bedacht. Voor deze plus bestaat slechts aanleiding als de werkgever een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. Voor de berekening van de hoogte van die vergoeding is de mate van het overwegend aandeel van de werkgever van belang. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar drie bandbreedten: 51 tot 65%, 65 tot 80% en 80 tot 100%, corresponderend met de factor van 0,5, 0,75 en 1. De formule bestaat uit de volgende uitgangspunten: bruto maandsalaris (inclusief vakantietoeslag) x (aantal dienstjaren:2) x factor 0,5, 0,75 of 1. Voor het meewegen van andere factoren, zoals kansen op de arbeidsmarkt (duur van de werkloosheid), gezondheidstoestand en reputatieschade bestaat in beginsel geen aanleiding, al valt volgens de Raad niet uit te sluiten dat de ambtenaar op andere wijze moet worden tegemoet gekomen bijvoorbeeld door het faciliteren van outplacement. De kosten daarvan mogen echter niet worden afgetrokken van de berekende vergoeding. Dat de ambtenaar als gevolg van maatregelen van de werkgever tijdelijk niet werkzaam is geweest, maar wel salaris heeft ontvangen, dient - uitzonderlijke omstandigheden daargelaten - evenmin tot aftrek te leiden (CRvB 29 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2043).

Tot op heden is deze formule bij de berekening van de ‘plus’ in de rechtspraak gevolgd. Recent heeft de Rechtbank Gelderland echter aanleiding gezien om, vanwege de omstandigheden van het geval, af te wijken van deze uitgangspunten en de formule te berekenen op basis van factor 1,5. Deze omstandigheden waren dat de betreffende ambtenaar niet in staat is gesteld om haar functioneren te verbeteren, ook niet toen bleek dat er door bepaalde tekortkomingen in de samenwerking met anderen verstoorde arbeidsverhoudingen ontstonden. Dit, samennemend met een dienstverband van ruim 40 jaar waarin de ambtenaar is geprezen en gegratificeerd voor haar functioneren, achtte de rechtbank kennelijk zo verwijtbaar, dat het aandeel van de werkgever in feite werd vastgesteld op 150% (Rechtbank Gelderland 13 oktober 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5342).

De Raad heeft bij de invoering van de formule aangegeven dat deze formule in beginsel dient te worden gehanteerd bij de berekening van de ‘plus’. De woorden ‘in beginsel’ bieden enige ruimte om van de formule af te wijken. Wij zijn benieuwd hoe de Centrale Raad van Beroep over deze afwijking zal oordelen en houden u op de hoogte.

Next Post Previous Post