Beroep op vertrouwensbeginsel bij toezeggingen van onbevoegden?

/ Awb

Een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt in het ambtenarenrecht niet vaak gehonoreerd. Daarvoor is het naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de hoogste instantie in het ambtenarenrecht) nodig dat er van de kant van het bestuursorgaan een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, die bij de ambtenaar gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735, ECLI:NL:CRVB:2017:1730 en ECLI:NL:CRVB:2017:2391). Een toezegging door een niet daartoe bevoegd persoon, leidt in beginsel tot afwijzing van een beroep op het vertrouwensbeginsel.

Nu lijkt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de andere hoogste instantie binnen het bestuursrecht) de deur toch op een kier te zetten door aan het bevoegdheidscriterium het volgende toe te voegen:

“Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.”

Het ging in deze zaak (ECLI:NL:RVS:2017:1946) om een – in een gespreksverslag vastgelegde – mededeling zonder voorbehoud van twee gemeenteambtenaren dat er geen vergunningsplicht zou gelden. In de uitnodigingsbrief aan de betrokken burger was namens het College ondertekend. Verder stond in deze brief dat het gesprek was bedoeld om samen tot een oplossing te komen. Naar het oordeel van de Afdeling moeten de uitlatingen van de (niet-bevoegde) ambtenaren aan het College worden toegerekend. Omdat de uitlatingen een gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt, wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd.

Uit de uitspraak blijkt dat een uitlating door een niet-bevoegde persoon onder omstandigheden kan worden toegerekend aan het bestuursorgaan. Het gaat hier echter (1) niet om een ambtenarenzaak en (2) om een uitspraak van een ander rechtscollege. Toch zijn er raakvlakken met de ambtelijke rechtspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 18 december 2008 geoordeeld dat een uitlating van de (onbevoegde) staatssecretaris van Financiën werd toegerekend aan de minister. Daarbij moet echter wel worden opgemerkt dat de minister ter zitting heeft erkend dat hij in de veronderstelling is geweest dat de staatssecretaris bevoegd was en ook dat hij de uitlatingen voor zijn rekening wilde nemen (ECLI:NL:CRVB:2008:BG9697).

Ik verwacht dat een beroep op het vertrouwensbeginsel in ambtenarenzaken ook in de toekomst niet snel zal worden aanvaard. In ieder geval moet dit beroep worden beoordeeld aan de hand van de volgende vragen:

1) Gaat het om een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging?
2) Heeft die toezegging bij de ambtenaar gerechtvaardigde verwachtingen gewekt?
3) Is de toezegging gedaan door een daartoe bevoegde persoon?
4) Kan de toezegging aan het bevoegde gezag worden toegerekend? Hiervoor gelden strikte voorwaarden.

Afhankelijk van de feiten kan een antwoord worden gegeven op de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel. Van den Brekel advocaten kan u daarbij ondersteunen.

Next Post Previous Post