Arbeidsovereenkomst of zzp-overeenkomst: uiterlijke schijn belangrijker dan gedacht

auteur: Maud de Bruijn

Tot aan het begin van deze maand speelde bij het antwoord op de vraag of een overeenkomst moest worden gezien als een arbeidsovereenkomst als in artikel 7:610 BW of als een overeenkomst van opdracht ook de bedoeling van partijen een rol. Wat hebben zij voor ogen gehad bij het aangaan van de overeenkomst? Het arrest van de Hoge Raad van 6 november jl. maakt duidelijk dat de bedoeling van partijen niet langer relevant is voor de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, aldus rechtsoverweging 3.2.2.

Oud
Het feit dat bij bepaling van de aard van de overeenkomst rekening moet worden gehouden met de partijbedoeling, is ontleend aan het arrest Groen/Schoevers uit 1997. Groen geeft les bij onderwijsinstelling Schoevers. Hij doet dit in uitoefening van zijn eigen bedrijf. Hij stuurt maandelijks een factuur, waar BTW in rekening wordt gebracht nu Schoevers geen loonbelasting inhoudt. Groen kan geen aanspraak maken op de arbeidsvoorwaardenregeling van Schoevers en Groen krijgt dus niet doorbetaald bij ziekte. Op enig moment zegt Schoevers de overeenkomst op waarop Groen naar de rechter stapt, omdat naar zijn mening sprake is van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad licht toe dat alle elementen uit de definitie van een arbeidsovereenkomst uit het BW moeten worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ook moet worden gekeken naar de partijbedoeling en naar de feitelijke uitvoering van de overeenkomst. Er is tussen Groen/Schoevers geen sprake van een gezagsverhouding, wat wel één van de elementen van een arbeidsovereenkomst is. Daarnaast is de maatschappelijke positie van de partijen ook een element dat bij beantwoording van de vraag moet worden betrokken. Al met al voldeed de overeenkomst tussen Groen en Schoevers niet aan de voorwaarden om te kunnen spreken van een arbeidsovereenkomst. Partijen hebben kennelijk bedoeld een andere overeenkomst te sluiten.

Nieuw
Een vrouw, die een traject is aangeboden ter verbetering van haar kansen op de arbeidsmarkt, is middels een plaatsingsovereenkomst voor de duur van een jaar bij de gemeente Amsterdam werkzaam geweest. Zij stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en vordert achterstallig loon. Met succes. De Hoge Raad maakt duidelijk dat de partijbedoeling niet langer relevant is en verlaat daarmee de sinds 1997 gevaren route. Feitelijk komt het er volgens de Hoge Raad op neer dat als er in de praktijk sprake is van werk tegen beloning en één van de partijen het gezag heeft over hoe dit werk wordt ingevuld, dan hebben partijen een arbeidsovereenkomst met elkaar, ook al hebben zij dit uitdrukkelijk niet beoogd.

Conclusie
De vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht is met name van belang gelet op de ontslagbescherming. Ook is het verschil in fiscale gevolgen en (werkgevers)lasten noemenswaardig. De recente uitspraak van de Hoge Raad lijkt goed nieuws te zijn voor de mensen die op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn en betwijfelen of zij niet in dienst zijn. Het komt nu aan op de feitelijke uitvoering van de overeenkomst en of is voldaan aan de vereisten van 7:610 BW.

Is het expliciet niet de bedoeling dat met een persoon een arbeidsovereenkomst wordt overeengekomen? Zorg er dan voor dat de rechten en plichten van partijen schriftelijk worden vastgelegd en dat daar in de praktijk uitvoering aan wordt gegeven. Hiermee kan worden voorkomen dat een rechter de gesloten overeenkomst achteraf toch als een arbeidsovereenkomst ziet.

Heeft u na het lezen van deze signalering nog vragen over hoe uw overeenkomst moet worden gekwalificeerd? Neemt gerust contact met mij op.

Auteur: Maud de Bruijn

Next Post Previous Post