Werkgever mag loon niet halveren in verband met de coronacrisis


Een student uit Iran, die in Nederland op basis van een studentenvisum verbleef, was van 1 november 2019 tot 1 mei 2020 werkzaam als medewerker bediening bij een Turkse broodjeszaak in Amsterdam.

Het restaurant is op grond van de overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis met ingang van half maart 2020 gesloten. Vanaf die datum tot eind april 2020 is het restaurant dicht geweest. Er is alleen nog een take-away.

De leidinggevende van de werknemer heeft alle medewerkgevers verzocht vanaf half maart 2020 vakantiedagen op te nemen. De werkgever heeft in maart 2020 NOW aangevraagd en heeft 60% van de loonsom over januari 2020 uitgekeerd gekregen. Daarmee heeft de werkgever alle personeelsleden 50% loon uitgekeerd. In kort geding heeft eiser uitbetaling van het restant, overuren en niet-opgenomen vakantiedagen gevorderd. De werkgever erkent de vordering met betrekking tot het achterstallig salaris, maar stelt dat hij door de coronacrisis en de sluiting van haar bedrijf in acute betalingsproblemen is geraakt en het salaris niet kan betalen.

De kantonrechter overweegt dat voldoende aannemelijk is dat bij de werkgever door de buitengewone omstandigheden waarin zij nu verkeert, een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie aanwezig is. De werkgever heeft een zwaarwichtig belang dat in beginsel mee brengt dat van de medewerkers gevraagd kan worden om – in overleg – bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven. Maar het eenzijdig en zonder nader overleg genomen besluit van werkgever om tot halvering van het salaris over te gaan, brengt voor de werknemer een te grote inkomensachteruitgang mee, waardoor hij in financiële problemen komt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de werknemer niet verlangd worden dat hij over meerdere maanden met 50% opschorting van zijn salaris instemt, ook omdat niet vaststaat wanneer de werkgever dan wel over voldoende middelen zou beschikken om de achterstand(en) in te lopen.

Wel wordt gelet op de onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie waarin werkgever verkeert en de belangen van de overige werknemers, de wettelijke verhoging gematigd tot nihil en vorderingen tot betaling van wettelijke rente en overuren afgewezen. Ook de vordering tot vergoeding van niet-opgenomen vakantiedagen wordt afgewezen, waarbij in het midden wordt gelaten of het verzoek van de werkgever om tijdens de sluiting van het restaurant vakantiedagen op te nemen, redelijk was.

De coronacrisis rechtvaardigt volgens de kantonrechter dus geen halvering van het salaris, maar houdt bij de beoordeling van de vordering ook rekening met de belangen van de werkgever en de overige werknemers.

Zie: Rechtbank Amsterdam 28 mei 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2734

Auteur: Lisanne Pietermaat

Next Post Previous Post