Ambtenarenrecht – arbeidsongeschikt in en door de dienst?

auteur: Maud de Bruijn

Eind vorig jaar heeft de rechtbank Haarlem een uitspraak gewezen waarbij ondergetekende de gedaagde partij, GGD Hollands Noorden (hierna: GGD), heeft bijgestaan. (Link: uitspraken.rechtspraak.nl) Deze kwestie betrof een situatie waarbij een besluit is genomen op basis van de oude rechtspositie CAR-UWO. Gelet op de Ambtenarenwet 2017 is voor een besluit dat voor 1 januari 2020 bekend is gemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.

De situatie was als volgt.

Eén van de oud-medewerkers van de GDD is op 1 augustus 2015 ontslag verleend wegens arbeidsongeschiktheid. De ziekte van de medewerkster waardoor zij arbeidsongeschikt is geworden, is voornamelijk van psychische aard. Zij heeft haar werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst als bedoeld in het (toenmalige) artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO. Volgens de GGD is hier geen sprake van en zij heeft het verzoek van de medewerkster afgewezen. Ook nadat de medewerkster bezwaar heeft ingesteld, heeft de GGD dit standpunt gehandhaafd. De medewerkster heeft daarop beroep bij de rechtbank Haarlem ingediend.

Ook volgens de rechtbank is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst geen sprake. In zo’n geval dient volgens vaste rechtspraak sprake te zijn van objectieve in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt. Bij ziektes van psychische aard dient bovendien sprake te zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. Voor de vraag of sprake is van buitensporigheid dient geen rekening te worden met de bijzondere gevoeligheid van een individuele werknemer.

De medewerkster voelde zich bij de start van haar nieuwe functie in het diepe gegooid en vond geen steun bij haar leidinggevende of de organisatie voor haar verzoeken om hulp. Haar coach zou dit bevestigen, maar hij heeft zijn indrukken niet nader onderbouwd. Deze verklaring biedt naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake was van buitensporige werkomstandigheden. Uit de verschillende verklaringen van (oud) medewerkers komt geen eenduidig beeld naar voren komt van de werkomstandigheden, al blijkt daaruit wel dat het in de organisatie door de samenvoeging van verschillende ggd’en en veranderingen in de taken onrustig was. Daarnaast staat vast dat de direct leidinggevende van de medewerkster op non-actief is gesteld, omdat haar wijze van leidinggeven problematisch bleek. Hoewel duidelijk is dat dit alles geen ideale werkomstandigheden voor de medewerkster opleverde, kan niet worden gezegd dat de hier beschreven situatie, objectief gezien, een als buitensporig te beschouwen karakter heeft gedragen. Het gaat eerder om niet als zeer uitzonderlijk of zeer ongebruikelijk te beschouwen onzekerheden in de werksfeer.

Ook is niet komen vast te staan de leidinggevenden de medewerkster onheus zouden hebben bejegend of dat hun houding tegenover haar zodanig was dat die als buitensporig is aan te merken. De rechtbank merkt hierbij op dat de medewerkster haar verhouding met haar direct leidinggevende als zakelijk, maar niet als slecht heeft gekenmerkt.

Alles overziend heeft de medewerkster niet aannemelijk gemaakt dat haar leidinggevenden met haar zijn omgegaan op een wijze die in de ambtelijke verhouding, voor iedere willekeurige ambtenaar, onaanvaardbaar zou zijn. Slotsom: geen arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.

Heeft u naar aanleiding van deze uitspraak vragen over een ‘oude’ rechtspositie, het ambtenarenrecht of over buitensporigheid? Neem gerust contact met mij op!

Auteur: Maud de Bruijn

Next Post Previous Post