Is een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst rechtsgeldig als de korpschef de intrekking van de toestemming herroept?

Het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) heeft zich op 22 juni 2021 uitgelaten over de vraag of de arbeidsovereenkomst van werknemer rechtsgeldig is geëindigd omdat de ontbindende voorwaarde in werking is getreden. (link: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2021:1084).

Op 28 november 2019 heeft de korpschef toestemming verleend aan werknemer voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden voor Securitas (hierna: werkgever) op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr). Werknemer is op 11 december 2019 gestart met een opleiding tot beveiliger en op 8 januari 2020 is hij bij werkgever in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

In de arbeidsovereenkomst staat een ontbindende voorwaarde opgenomen. De ontbindende voorwaarde luidt als volgt: “de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan onder de voorwaarde dat van overheidswege schriftelijk toestemming is verkregen voor het uitvoeren van de functie (‘legitimatiebewijs PB’). De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege zonder dat opzegging is vereist, op de dag dat – Leerbedrijf (lees: werkgever) ermee bekend is geworden dat – de toestemming voor het uitoefenen van de functie van overheidswege is ingetrokken of niet wordt verlengd”. In aanvulling op deze bepaling staat in de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties opgenomen dat een werkgever slechts een werknemer in dienst mag nemen en houden indien werknemer in het bezit is van toestemming van de overheid om de functie van beveiliger uit te oefenen.

Vanaf 8 januari 2020 is werknemer tewerkgesteld in de Rotterdamse haven. Op 20 juli 2020 is werknemer samen met twee collega’s aangehouden op verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Bij besluit van 7 augustus 2020 is de verleende toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door de korpschef ingetrokken. Op 13 augustus 2020 heeft werkgever aan de werknemer laten weten dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is beëindigd vanwege het intreden van de ontbindende voorwaarde. Werknemer heeft op 5 december 2020 te horen gekregen dat hij ten onrechte is aangemerkt als verdachte (sepotbeslissing). Het besluit dat werknemer geen toestemming heeft om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, is op 3 december 2020 herroepen, omdat niet langer wordt geoordeeld dat werknemer niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerk.

Werknemer stelt dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is. De kantonrechter heeft werknemer in het ongelijk gesteld, waarna werknemer in hoger beroep is gegaan.

Volgens het hof staat niet ter discussie dat de ontbindende voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst en de Cao-bepaling voorvloeien uit de Wpbr. Uit deze wet blijkt dat het als beveiligingsorganisatie verboden is om personen te werk te stellen die niet beschikken over de daarvoor vereiste toestemming van de korpschef. Het gaat hier om een waarborg voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van beveiligingsorganisaties. Dat een beveiligingsorganisatie een arbeidsovereenkomst met een werknemer zo inricht dat deze van rechtswege eindigt als de korpschef de toestemming intrekt is volgens het hof verenigbaar met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht. Dit biedt volgens het hof namelijk de meeste waarborg dat binnen de organisaties slechts personeel werkzaam is dat beschikt over de daarvoor vereiste toestemming. Als de toestemming wordt ingetrokken dan komt dat in principe voor rekening van de werknemer.

Het hof merkt op dat de sepot-beslissing niet aan de rechtsgeldigheid van de ontbindende voorwaarde in de weg staat. Werknemer beschikte immers niet meer over de toestemming van de korpschef. Het feit dat het sepot belangrijk is geweest om de beslissing tot intrekking van de toestemming te herroepen, maakt dit niet anders. Dit geldt ook voor het standpunt dat het na de sepotbeslissing voor werkgever voorzienbaar was dat het besluit tot intrekking van de toestemming zou worden herroepen.

Werknemer heeft zich ook nog op het standpunt gesteld dat het besluit van de korpschef tot intrekking van de eerder verleende toestemming door de feiten is achterhaald. Het hof stelt dat ten tijde van de beslissing op bezwaar de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds was geëindigd en dat dit niet anders is geworden doordat de intrekking van de toestemming op een later moment is gevolgd door een andersluidende beslissing op bezwaar. Met de beslissing op bezwaar wordt namelijk niet ongedaan gemaakt dat de toestemming eerder was ingetrokken en dat de intrekking eraan in de weg stond dat werknemer werkzaamheden kon verrichten.

Het laatste argument van werknemer namelijk dat werkgever hem kon inzetten op andere werkzaamheden biedt ook geen soelaas. Afgezien van de vraag of het voor werkgever voorzienbaar was dat het besluit tot intrekking van de toestemming zou worden herroepen, heeft werknemer onvoldoende toegelicht dat werkgever daartoe de vrijheid had en dat er nog andere passende werkzaamheden voorhanden waren.

Heeft u als werkgever of werknemer vragen over de ontbindende voorwaarde. Neem contact met ons op.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post