Is tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen?

De kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft zich in een kortgeding procedure uitgelaten over de vraag of een arbeidsovereenkomst is ontstaan tussen werkgever en een (zwangere) werkneemster.

Werkneemster is op 1 april 2018 in dienst getreden bij werkgever in de functie van KAM-coördinator. Bij brief van 19 december 2020 heeft zij haar arbeidsovereenkomst opgezegd tegen eind december 2020. Per 1 januari 2021 is werkneemster in dienst getreden bij een nieuwe werkgever.

In januari 2021 heeft werkgever contact opgenomen met werknemer en haar verzocht weer werkzaamheden voor werkgever te gaan verrichten. In dat kader hebben er tussen werkgever en werkneemster meerdere gesprekken en Whatsappcontact plaatsgevonden. Tijdens deze contacten heeft werkneemster laten weten dat zij zwanger is, heeft werkneemster aan werkgever een link via Whatsapp gestuurd die ziet op de leaseauto die zij wil gaan gebruiken en heeft zij expliciet gevraagd of zij haar arbeidsovereenkomst bij de nieuwe werkgever kon opzeggen waarop zij een bevestigend antwoord heeft gekregen.

Op 25 januari 2021 is werkneemster geïnformeerd dat voor haar een e-mailadres is aangemaakt. Eveneens heeft een medewerker van werkgever heeft laten weten dat hij blij is dat werkneemster terugkomt. Op 2 en 4 februari 2021 heeft werkneemster werkzaamheden verricht bij werkgever. Op 4 februari 2021 heeft werkneemster aan het einde van de dag een gesprek gehad met werkgever waarbij haar is medegedeeld dat zij vanwege financiële redenen niet in dienst kon treden. De dag daarna (5 februari 2021) heeft werkneemster zich ziekgemeld en meerdere malen getracht contact op te nemen met werkgever, maar zonder succes.

Werkneemster vordert bij wijze van voorlopige voorziening betaling van het salaris over de maand februari 2021 en tot maandelijkse betaling van het salaris vanaf maart 2021. Daarnaast vordert zij dat werkgever zich binnen 48 uur na betekening van de beschikking moet houden aan de wettelijke re-integratieverplichtingen en bij een eventuele hersteld melding haar in de gelegenheid moet stellen om haar functie te verrichten. Tot slot eist werkneemster dat werkgever binnen 30 dagen een bedrijfsauto beschikbaar stelt waarbij hij de fiscale bijtelling voor zijn rekening neemt. De grondslag van deze vorderingen is het feit dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever is van oordeel dat er geen overstemming is bereikt over een hernieuwde samenwerking in de vorm van een arbeidsovereenkomst. Als aanvullend argument stelt de werkgever dat geen overstemming was bereikt over de arbeidsomvang en de fiscale bijtelling (leaseauto) terwijl dit essentiële arbeidsvoorwaarden betreffen.

De kantonrechter stelt dat het kan zijn dat naast wettelijke essentialia, ook over andere essentialia overeenstemming moet zijn bereikt, wil sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Om welke essentialia het gaat, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is dan van belang of het gaat om door partijen als essentieel beschouwde arbeidsvoorwaarden.

Werkgever heeft niet toegelicht waarom de arbeidsomvang van wezenlijk belang was. Niet is gesteld of gebleken dat dit destijds aan werkneemster is meegedeeld. Werkgever reageerde na 4 februari 2021 niet meer op de berichten van werkneemster en pas bijna één maand later heeft werkgever zich voor het eerst op het standpunt gesteld dat de gesprekken met werkneemster niet tot een wederzijdse overeenstemming hebben geleid. Pas ter zitting stelt werkgever zich op het standpunt dat geen overeenstemming zou zijn bereikt over de arbeidsomvang. Volgens de rechter is dit echter onvoldoende aannemelijk geworden.

Wat betreft de leaseauto en de vraag wie de bijstelling zou gaan betalen, oordeelt de kantonrechter dat werkgever niet heeft weersproken dat zij werkneemster op of vóór 25 januari 2021 heeft gevraagd een leaseauto uit te zoeken en dat vervolgens over het type auto overeenstemming is bereikt. De werkgever stelt dat werkneemster pas na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof gebruik zou maken van de bedrijfsauto. Volgens de kantonrechter blijkt uit de feiten en omstandigheden dat onvoldoende is gebleken dat overeenstemming over de bijtelling een essentiële voorwaarde was voor de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter komt daarmee tot het voorlopige oordeel dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is ontstaan. Dit betekent voor werkneemster en werkgever het volgende.

  • De loonvordering inclusief wettelijke verhoging (20%) en wettelijke rente over februari 2021 en maart 2021 worden toegewezen.
  • Het loon na maart 2021 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, is nog niet opeisbaar en wordt daarom afgewezen.
  • Op basis van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst dient werkgever zich te houden aan de wettelijke re-integratieverplichtingen.
  • Voor de vordering dat werkneemster na haar hersteld melding weer te werk wordt gesteld in haar eigen functie, ontbreekt een spoedeisend belang. Niet is gesteld of gebleken dat deze situatie op korte termijn aan de orde is.
  • Werkneemster heeft onvoldoende gemotiveerd de stelling betwist dat zij pas na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof gebruik zou gaan maken van de bedrijfsauto. Om deze reden ontbreekt het spoedeisend belang.

Het is in ieder geval duidelijk dat deze uitspraak voor beide partijen vestrekkende gevolgen heeft (voor beiden op sommige punten positief en andere punten negatief). Heeft u vragen over het ontstaan van een arbeidsovereenkomst? Neem contact met ons op en wij helpen u verder.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post