Opzeggen eigen arbeidsovereenkomst en binnen zes maanden terug in dienst, wat doet dit met de berekening van de transitievergoeding?

In een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 maart 2021 is geoordeeld dat de voorafgaande arbeidsovereenkomst tussen werkgeefster en werknemer niet wordt meegeteld bij de berekening van de transitievergoeding. Wat was er in deze zaak aan de hand?

Feiten en omstandigheden
Het gaat hier om een werknemer die van 1 oktober 2013 tot 1 juli 2019 in de functie van salesmanager in dienst is geweest van werkgeefster. Per 1 juli 2019 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst op eigen initiatief opgezegd om bij een andere werkgever in dienst te treden. Werknemer heeft omstreeks september 2019 aan werkgeefster gevraagd naar de mogelijkheden om weer bij haar in dienst te treden. Nadat werknemer en werkgeefster daarover meerdere gesprekken hebben gevoerd, heeft werkgeefster besloten om werknemer wederom aan te nemen. De werknemer is op 14 oktober 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van ordermanager bij werkgeefster aan de slag gegaan.

Bij beschikking van 2 november 2020 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen werkgeefster en werknemer per 1 januari 2021 op de i-grond ontbonden. In dat kader heeft werkgeefster aan werknemer een transitievergoeding van € 2.311,55 bruto aan werknemer betaald. Werknemer is het niet eens met de hoogte van de transitievergoeding en verzoekt de kantonrechter om werkgeefster te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding van € 10.945,45 bruto. Naar het oordeel van werknemer moet bij de berekening van de transitievergoeding worden uitgegaan van het dienstverleden vanaf 1 oktober 2013 en niet vanaf 14 oktober 2019.

Oordeel rechtbank Midden-Nederland
De vraag die in deze uitspraak centraal staat, is of de transitievergoeding moet worden berekend vanaf de ingangsdatum van de eerste arbeidsovereenkomst of vanaf het moment dat werknemer wederom (op 14 oktober 2019) bij werkgeefster in dienst is getreden.

Werknemer doet een beroep op de Ragetlieregel en stelt dat op basis van de Ragetlieregel bij de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van een indiensttredingsdatum op 1 oktober 2013. Hoewel de kantonrechter werknemer kan volgen in zijn standpunt dat de Ragetlieregel van toepassing is, oordeelt zij dat deze niet (direct) met zich brengt dat ook de dienstjaren van de eerste arbeidsovereenkomst met werkgeefster moeten worden meegeteld bij de berekening van de transitievergoeding. De Ragetlieregel ziet immers op het bieden van ontslagbescherming van de werknemer en niet op het bieden van een financiële compensatie voor het ontslag en het vergemakkelijken van de overgang naar ander betaald werk.

Volgens werknemer heeft hij gelet op het feit dat de twee arbeidsovereenkomsten elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd recht op een transitievergoeding over zijn gehele dienstverleden bij werkgeefster. De kantonrechter heeft de rechtsgronden aangevuld en het verzoek van werknemer aan de hand van artikel 7:673 lid 4 sub b BW beoordeeld. Uit dit artikel volgt dat voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen worden samengeteld als zij elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd. Gelet op het feit dat tussen de twee arbeidsovereenkomsten die werkgeefster en werknemer zijn aangegaan een onderbreking van slechts 3,5 maand heeft plaatsgevonden, staat vast dat de arbeidsovereenkomsten moeten worden samengeteld.

De vraag die de kantonrechter echter moet beantwoorden, is of artikel 7:673 lid 4 BW strikt moet worden toegepast in het geval dat werknemer de eerste arbeidsovereenkomst op eigen initiatief heeft opgezegd. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:673 lid 1 en lid 4 BW blijkt niet expliciet hoe moet worden geoordeeld in een dergelijke situatie. De kantonrechter is van oordeel dat een strikte toepassing van artikel 7:673 lid 4 BW het ongewenste gevolg met zich brengt dat werknemer – ondanks zijn eigen opzegging – wordt beloond door binnen een periode van zes maanden bij werkgeefster terug te keren, terwijl werkgeefster financieel wordt “gestraft” door in te stemmen met het verzoek van werknemer om hem wederom in dienst te nemen. Gelet op de essentie van artikel 7:673 BW, de ratio achter de anciënniteit en het doel van de transitievergoeding is het naar het oordeel van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om werkgeefster te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding (zeker met toepassing van correctiefactor 1,5) over het volledige dienstverband vanaf 1 oktober 2013, zonder daarbij rekening te houden met de opzegging van werknemer per 1 juli 2019. De kantonrechter heeft daarbij ook de omstandigheid meegewogen dat werknemer al een andere baan had geaccepteerd, voordat hij zijn arbeidsovereenkomst bij werkgeefster beëindigde. Werknemer heeft dus welbewust deze keuze gemaakt.

Hoewel artikel 7:673 lid 4 BW van driekwart dwingend recht is – dit betekent dat van de wettelijke regel alleen ten nadele van de werknemer is toegestaan als dit is vastgelegd in een CAO – en een abstracte en gestandaardiseerde regeling geeft waardoor terughoudendheid is geboden, bestaat er volgens de kantonrechter op basis van het bovenstaande ruimte om op grond van de redelijkheid en billijkheid het wetsartikel niet strikt toe te passen. Het verzoek van werknemer om werkgeefster te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding over de periode vanaf 1 oktober 2013 wordt dan ook afgewezen.

Auteur: Leonore van ’t Hoff

Next Post Previous Post