Aanzegverplichting verschuldigd als werkgever mondeling heeft aangezegd en werknemer geen nadeel heeft geleden?

Werknemer is op 1 mei 2019 in dienst getreden tot 1 december 2019 in de functie van algemeen medewerker. Op 30 oktober 2019 heeft de directeur tijdens een gesprek met de medewerker laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst na 1 december 2019 niet zal worden verlengd. Op 1 december 2019 had de werknemer een andere baan.

Omdat de werkgever enkel en alleen mondeling de arbeidsovereenkomst heeft aangezegd en niet schriftelijk, verzoekt de werknemer in een procedure om betaling van de aanzegvergoeding, bestaande uit één maandsalaris. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als werkgever de aanzegvergoeding is verschuldigd. Vervolgens is werknemer een procedure bij het hof is gestart.

Het hof oordeelt dat de gedachte achter de aanzegvergoeding is dat het voor de werknemer minimaal één maand van tevoren duidelijk is of de arbeidsovereenkomst wordt voorgezet, zodat de werknemer indien nodig maatregelen kan nemen. Het was voor de werknemer duidelijk dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, nu de werknemer per 1 december 2019 een andere baan had. Het hof constateert dan ook dat de werknemer geen nadeel heeft geleden doordat de aanzegging alleen mondeling heeft plaatsgevonden. Het hof merkt op dat hoewel het dan redelijk lijkt om de aanzegvergoeding achterwege te laten dit niet de route is die zij zal volgen.

Een rechter mag de aanzegvergoeding niet terzijde schuiven wanneer dit in een bepaalde situatie redelijk zou zijn. Dit mag alleen wanneer het rechtsgevolg naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hier is naar de mening van het hof geen sprake. Er is sprake van een wettelijke bepaling waarbij niet ten nadele van de werknemer mag worden afgeweken. Daar komt nog bij dat bij de aanzegvergoeding de wetgever al de belangen heeft meegewogen (duidelijkheid voor de werknemer en goed werkgeverschap van de werkgever).

Door de werkgever is vervolgens cassatie bij de Hoge Raad (HR) ingesteld. De HR stelt dat de rechter terughoudendheid dient te betrachten bij de beoordeling of een wettelijke regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In het geval van een wettelijke regel geldt bovendien de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen.

De HR stelt – net als het hof – vast dat de aanzegplicht van dwingend recht is. De aanzegvergoeding heeft een prikkel tot naleving van de plicht tot de schriftelijke aanzegging. Hieruit valt af te leiden dat de aanzegvergoeding steeds verschuldigd is als niet wordt voldaan aan de schriftelijkheidseis door de werkgever, ook als het voor een werknemer op een andere manier duidelijk is geworden dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden door het niet naleven van de schriftelijkheidseis. Het hof geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Heeft u naar aanleiding van het voorgaande vragen? Neem gerust contact met ons op.

Lees hier de uitspraak.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post