‘Per ongeluk’ een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd aangaan kan werkgever duur komen te staan

In een kort geding bij de rechtbank Den Haag ( link) stond de vraag centraal of sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Wat speelde er?
Werknemer is per eind 2020 in dienst getreden bij Inholland in een functie binnen BFL Business Studies. In de eerste arbeidsovereenkomst, ondertekend op 23 november 2020, staat opgenomen dat dit een overeenkomst voor bepaalde tijd betreft. Omdat in deze eerste arbeidsovereenkomst geen begindatum zou zijn vermeld, is een tweede arbeidsovereenkomst opgesteld. In de tweede arbeidsovereenkomst, ondertekend op 27 januari 2021, staat bij de overwegingen dat werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst is en dat partijen de benoeming met ingang van 1 december 2020 schriftelijk willen vastleggen. In artikel 2 staat vervolgens echter dat werknemer werkzaam is krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Inholland deelt bij brief van 6 december 2021 aan werknemer mede haar arbeidsovereenkomst te zullen verlengen met de duur van één jaar tot 30 november 2022. Werknemer is vervolgens in juli 2022 met haar leidinggevende in gesprek gegaan over het ‘vervasten’ van haar aanstelling. De leidinggevende stuurt vervolgens een e-mailbericht aan werknemer waarin staat opgenomen dat pas per 1 december 2022 een vaste aanstelling kan worden aangeboden.

Op 9 november 2022 heeft een gesprek tussen werknemer en haar leidinggevende plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek en later bij brief van 10 november 2022 laat Inholland weten dat werknemer haar tijdelijke arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd en van rechtswege eindigt op 1 december 2022. Op verzoek van Inholland heeft werknemer sinds 10 november 2022 geen werkzaamheden meer verricht.

Werknemer is het hier niet mee eens en stapt naar de rechter. Zij vordert in kort geding onder meer toelating tot de overeengekomen werkzaamheden en betaling van haar salaris vanaf 1 december 2022 tot en met het moment waarop de rechter in de bodemprocedure zal hebben beslist. Werknemer legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Oordeel kantonrechter
Inholland stelt dat sprake is van een kennelijke fout voor wat betreft de duur van de tweede arbeidsovereenkomst. De kantonrechter stelt echter vast dat in beide overeenkomsten geen duur van de overeenkomst staat opgenomen. In de tweede arbeidsovereenkomst staat weliswaar een begindatum opgenomen, maar geen einddatum. Volgens de kantonrechter is dan ook niet gebleken van een kennelijke fout omtrent de duur van de aanstelling in de tweede arbeidsovereenkomst.

Inholland heeft voorts aangevoerd dat ook de bedoeling van partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst moet worden meegenomen bij de uitleg daarvan. Het was volgens Inholland de bedoeling van beide partijen om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan. Dat zou blijken uit de vacaturetekst, de gesprekken en de eerste arbeidsovereenkomst, maar ook uit de tweede arbeidsovereenkomst.

Bij de beoordeling van de bedoeling van de partijen past de kantonrechter de Haviltex-maatstaf toe. Werknemer heeft betwist dat in de vacaturetekst stond dat het ging om een aanstelling van bepaalde tijd. Inholland heeft de oorspronkelijke vacaturetekst niet overgelegd, waardoor hier geen duidelijkheid over kan worden gegeven.

Wat betreft de vraag van werknemer in juli 2022 om vaste aanstelling geeft de kantonrechter aan dat hierbij niet kan worden uitgesloten dat werknemer is meegegaan in de mededelingen die vanuit Inholland zijn verstrekt.

Nu Inholland geen tegenbewijs heeft geleverd, betekent dit dat voorhands moet worden uitgegaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zowel de wedertewerkstelling als het achterstallige salaris van werknemer worden door de kantonrechter toegewezen.

Auteur: Rachel van der Horst

Next Post Previous Post