Racistische uitlatingen niet ontslag-op-staande-voet-waardig?
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 november 2021 bij Seafarma in dienst getreden in de functie van magazijnmedewerker. Deze arbeidsovereenkomst is tussentijds verlengd tot 1 juni 2023. Op 1 maart 2023 heeft Seafarma werkneemster op staande voet ontslagen, omdat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan racistische uitlatingen jegens een collega op de werkvloer. Zo zou werkneemster onder andere de volgende uitlatingen hebben gedaan: “Het busje stinkt, je kunt ruiken dat er een zwarte man in heeft gereden” en “wat een aap”. Dit blijkt uit verschillende verklaringen van collega’s van werkneemster. Deze schriftelijke verklaringen dateren van 1 maart 2023. Na het ontslag heeft Seafarma een bericht op het bedrijvenportaal gepubliceerd waarin is medegedeeld dat werkneemster op staande voet is ontslagen wegens het maken van racistische opmerkingen. Bij de kantonrechter te Rotterdam vecht werkneemster het ontslag op staande voet aan en daarnaast verzoekt zij een rectificatie en een billijke vergoeding.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter is van oordeel dat voldaan is aan de zogenoemde onverwijldheidseis. Seafarma heeft namelijk voor het eerst op 1 maart 2023 melding gehad van medewerkers over het gedrag van werkneemster. Van een eerdere bekendheid met het gedrag van werkneemster is niet gebleken. Verder staat vast dat Seafarma de dag waarop zij bekend werd met het gedrag van werkneemster (1 maart 2023) met haar in gesprek is gegaan en haar vervolgens op staande voet heeft ontslagen. Dat ontslag heeft Seafarma diezelfde dag nog schriftelijk aan werkneemster bevestigd, waarbij zij heeft medegedeeld dat de door werkneemster gedane racistische uitlatingen op de werkvloer de dringende reden voor het ontslag vormden.
Vervolgens gaat de kantonrechter in op het al dan niet bestaan van een dringende reden. Seafarma heeft verklaard dat werkneemster heeft toegegeven de mededelingen te hebben gedaan en dat zij heeft gezegd dat dit op haar afdeling ‘acceptabel’ was. Ondanks de verschillende verklaringen, betwist werkneemster de verweten uitlatingen en meent zij niet in de gelegenheid te zijn gesteld om daarop te reageren. De kantonrechter overweegt dat als werkneemster heeft gezegd wat de betreffende medewerkers hebben verklaard , het hier gaat om ronduit beledigende uitlatingen jegens een collega en bevolkingsgroepen. Terecht heeft Seafarma, nadat bij haar melding daarvan was gemaakt, dan ook gemeend daartegen te moeten optreden. Echter, ook als zou komen vast te staan dat werkneemster de uitlatingen heeft gedaan en dat zij geen blijk heeft gegeven van besef van het verkeerde van die uitlatingen nadat zij daarmee door Seafarma was geconfronteerd, is de kantonrechter van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden Seafarma hier had kunnen en moeten volstaan met een minder vergaande sanctie dan de uiterste sanctie van een ontslag op staande voet.
De kantonrechter acht van belang dat het gaat om een werkneemster die bijna anderhalf jaar in dienst was, van wie het functioneren als zodanig niet ter discussie stond en die niet eerder over de schreef is gegaan. Een ontslag op staande voet heeft ook grote financiële gevolgen voor werkneemster. Niet alleen heeft ze daardoor geen inkomsten meer, maar ook brengt het op deze wijze werkloos worden met zich dat zij geen aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Dat alles bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat Seafarma hier had moeten volstaan met een minder vergaande sanctie, zoals het verstrekken van een stevige – eerste en laatste – officiële waarschuwing. Dat, zoals uit de ontslagbrief volgt, Seafarma een zerotolerancebeleid hanteert, maakt het voorgaande niet anders, nu niet is gesteld of gebleken dat dit beleid op voldoende duidelijke wijze aan werkneemster kenbaar is gemaakt en zij zich daaraan heeft gecommitteerd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven zodat de door werkneemster ter zake verlangde verklaring voor recht wordt toegewezen. Bovendien worden een billijke vergoeding ter hoogte van €5.000,-, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding, toegewezen.
Deze uitspraak lees je hier.
Auteur: Rachel van der Horst