Werkgever doet een beroep op gefixeerde schadevergoeding, is dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?

Werknemer werkt sinds 1 september 2015 voor werkgever. Werknemer heeft in april 2022 een paar weken in voorlopige hechtenis gezeten en is na afloop daarvan in mei 2022 door werkgever op non-actief gezet met behoud van loon. Medio 2022 heeft werkgever bij de rechter een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst van werknemer te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen. Werknemer zou gegevens van burgers op onrechtmatige wijze hebben ingezien. De zitting van deze ontbindingsprocedure stond gepland op 7 oktober 2022.

In de toepasselijke cao staat opgenomen dat voor werkgever en werknemer een opzegtermijn geldt van twee maanden, waarbij de opzegging zodanig dient te geschieden dat het einde van het dienstverband samenvalt met het einde van de kalendermaand. Werknemer heeft bij e-mail van 12 augustus 2022 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2022. Werkgever heeft werknemer bij e-mail van 24 augustus 2022 erop gewezen dat hij de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd omdat de opzegtermijn niet één maar twee maanden bedraagt. Om deze reden laat werkgever aan werknemer weten dat hij van oordeel is dat werknemer een gefixeerde schadevergoeding van één bruto maandsalaris inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering is verschuldigd. Werkgever wil dit bedrag verrekenen met de eindafrekening en vraagt aan werknemer of hij hiermee akkoord is. De ontbindingsprocedure is door werkgever ingetrokken.

Werknemer laat per e-mail weten dat hij een onjuiste opzegtermijn heeft gehanteerd en zijn dienstverband niet per 1 oktober 2022 maar per 1 november 2022 opzegt. Als reactie laat werkgever bij e-mail van 25 augustus weten hier niet mee in te stemmen en de aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding daarom blijft handhaven. Op 31 augustus 2022 merkt werknemer per e-mail op dat hij niet instemt met het verrekenen van de gefixeerde schadevergoeding nu dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Vervolgens start werkgever een procedure bij de rechter.

De rechter is van oordeel dat vaststaat dat werknemer zijn arbeidsovereenkomst één maand te vroeg heeft opgezegd. Normaliter is werknemer dan een gefixeerde schadevergoeding van één maand loon verschuldigd. Van dit uitgangspunt wordt in het geval van werknemer afgeweken omdat de rechter het standpunt van werknemer deelt, namelijk dat het beroep van werkgever op de gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onredelijk is. Er was namelijk sprake van een vergissing aan de zijde van werknemer. Als gevolg van deze vergissing is werknemer een maand salaris misgelopen en heeft werkgever recht op een gefixeerde schadevergoeding. Dit terwijl de positie van werkgever juist is verbeterd. De arbeidsovereenkomst van werknemer is immers al op 1 oktober 2022 geëindigd. Als werknemer zijn arbeidsovereenkomst niet had opgezegd dan had de ontbindingsprocedure alsnog moeten plaatsvinden en was de arbeidsovereenkomst pas op zijn vroegst per 1 november 2022 ontbonden. Werknemer had dan tot die tijd recht gehad op loon.

Werkgever merkt op dat zware motiveringsvereisten gelden voor de toets dat een aanspraak op gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens de rechter ziet dit echter op situaties waarin werknemer aanspraak maakt op een gefixeerde schadevergoeding. De zware motiveringsvereisten beschermen in die gevallen een werknemer. In deze zaak gaat het echter om een werkgever die aanspraak wil maken op een gefixeerde schadevergoeding. Vanuit het oogpunt van werknemersbescherming ziet de rechter daarom meer ruimte voor een beroep op 6:248 lid 2 BW.

Heeft u naar aanleiding van het voorgaande vragen? Neem gerust contact met ons op.

Lees hier de uitspraak.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post