Heeft de werknemer de werkgever bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken voorgehouden?
Wat speelde er in deze kwestie?
Werknemer is op 7 september 2020 in dienst getreden bij Bastion Hotelgroep B.V. (hierna: Bastion) en was laatstelijk werkzaam als assistent-hotelmanager. Op 14 november 2023 heeft werknemer zich ziekgemeld en sindsdien is hij langdurig uitgevallen.
Op 10 juni 2024 hebben werknemer en Bastion een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2024 wordt beëindigd. Slechts een week later, op 17 juni 2024 is via een krantenartikel bekend geworden dat werknemer bezig was met het openen van een restaurant. Op 19 juni 2024 heeft Bastion werknemer erover geïnformeerd dat zij afziet van de vaststellingsovereenkomst omdat werknemer onjuiste informatie aan haar heeft verstrekt. Bastion heeft werknemer vervolgens opgeroepen voor een gesprek op kantoor. Tijdens dit gesprek heeft werknemer een briefje ondertekend met de tekst: “Ik wil stoppen bij Bastion per 1 juli 2024”. Op 6 augustus 2024 heeft werknemer zijn eigen restaurant geopend.
Bastion heeft op 3 oktober 2024 de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk gedeeltelijk vernietigd voor het gedeelte van de vaststellingsovereenkomst waaruit volgt dat Bastion enige betaling aan werknemer moet voldoen.
In deze zaak vordert werknemer nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Werknemer voert daarbij aan dat Bastion ten onrechte stelt dat sprake is van bedrog c.q. dwaling omdat er geen sprake is van een door werknemer gegeven onjuiste voorstelling van zaken. Bastion stelt dat werknemer haar had moeten informeren over het feit dat hij concreet zicht had op de exploitatie van een eigen restaurant.
Wat oordeelt de kantonrechter?
Een vaststellingsovereenkomst heeft als doel om een onzekerheid of een geschil definitief te beslechten. Een beroep op dwaling ter zake van informatie waarover werd getwist of onzekerheid bestond dient daarom terughoudend te worden getoetst. Bastion voert aan dat werknemer haar had moeten informeren dat hij concreet uitzicht had op de exploitatie van een eigen restaurant. Bastion zou nooit onder dezelfde voorwaarden een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan als zij dat had geweten.
De kantonrechter overweegt dat in de rechtspraak in het algemeen wordt aangenomen dat een zelfstandige mededelingsplicht van de werknemer slechts aan de orde is wanneer hem een concreet en op details uitgewerkt aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst wordt gedaan. In dit geval is niet gebleken dat werknemer ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst reeds werkzaamheden in zijn restaurant verrichtte en daaruit een substantieel inkomen genereerde. Werknemer had al diverse stappen richting een eigen bedrijf gezet, maar had nog geen definitief uitzicht op de daadwerkelijke opening van zijn restaurant. Bovendien staat vast dat Bastion tijdens de maandenlange onderhandelingen niet heeft gevraagd naar de toekomstplannen van werknemer. Als informatie over de toekomstplannen van werknemer essentieel was voor Bastion had zij daarnaar kunnen vragen. De stelling van Bastion dat zij daartoe geen aanleiding heeft gezien in verband met de arbeidsongeschiktheid van werknemer kan Bastion niet baten, nu partijen in de vaststellingsovereenkomst hebben vastgelegd dat werknemer niet langer ziek was. Nu partijen streefden naar een beëindiging van de arbeidsrelatie, kan Bastion niet verrast zijn door de omstandigheid dat werknemer zich is gaan oriënteren op de arbeidsmarkt. Op werknemer rustte geen plicht om mededeling aan Bastion te doen over zijn voorgenomen plannen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is van bedrog en/of dwaling dan ook geen sprake. De vaststellingsovereenkomst is op die grond niet vernietigbaar.
Voor zover er al aanleiding zou bestaan om uit te gaan van de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst, is naar voorlopig oordeel van de kantonrechter een buitengerechtelijke ‘gedeeltelijke vernietiging’ rechtens niet mogelijk. De gedeeltelijke vernietiging van de vaststellingsovereenkomst zoals die door Bastion is ingeroepen zou er namelijk toe leiden dat Bastion wel de overeengekomen lusten behoudt zonder de daarbij behorende lasten te dragen. Uitgangspunt is immers dat een geslaagd beroep op een vernietigingsgrond er in beginsel toe leidt dat alle prestaties die op grond van de vernietigde overeenkomst zijn verricht ongedaan moeten worden gemaakt. Weliswaar kan de rechter aan een vernietiging geheel of ten dele haar werking ontzeggen of in plaats van het uitspreken van de vernietiging de gevolgen van de overeenkomst wijzigen, maar deze bepalingen geven een partij geen wettelijke grondslag om zelf buitengerechtelijk te bepalen welk deel van de vernietigbare overeenkomst in stand blijft.
U leest de uitspraak hier.
Auteur: Emma Eijkelenboom