Ontslag op staande voet wegens het te laat terugkeren van vakantie
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2008 in dienst getreden bij Interboat. In oktober 2022 heeft Interboat haar werknemers meegedeeld dat de collectieve vakantiesluiting in 2023 zal plaatsvinden in de weken 32 en 33 en dat werknemers deze met één week kunnen verlengen, in week 31 of 34.
Werknemer heeft in mei 2023 vakantie aangevraagd voor de weken 30 tot en met 33 van dat jaar. Dit verzoek is niet ingewilligd. Op 1 juni 2023 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen werknemer en de bedrijfsleider. Interboat heeft toegelicht dat vanwege grote drukte de vakantieaanvraag niet werd ingewilligd. In een brief van 15 juni 2023 heeft Interboat dit bevestigd en daarbij geschreven dat werknemer had aangegeven het hier niet mee eens te zijn. Interboat gaf in dezelfde brief aan dat als werknemer toch vier weken op vakantie zou gaan, dat ernstige gevolgen zou hebben. Op 19 juli 2023 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden waarbij werknemer toestemming heeft gekregen om vanaf week 30 drie weken met vakantie te gaan, maar dat hij in week 33 weer aan het werk moest.
Werknemer heeft op de heenreis naar zijn vakantieadres, in Polen, een auto-ongeval gehad. Werknemer heeft twee dagen later een collega gebeld en gevraagd of deze aan Interboat wilde inlichten dat hij een ongeval heeft gehad. Op maandag 14 augustus 2023 (week 33) heeft werknemer zich niet op zijn werk gemeld. Interboat heeft die dag een brief aan hem verstuurd waarin hem één laatste kans werd gegeven, om op de volgende dag op het werk te verschijnen waarbij met ontslag op staande voet werd gedreigd als hij hieraan geen gevolg gaf. Werknemer heeft zijn auto op woensdag 16 augustus 2023 bij de garage opgehaald. Op vrijdag 18 augustus 2023 is werknemer in Nederland teruggekeerd. Op die dag heeft Interboat hem op staande voet ontslagen. Werknemer heeft het ontslag op staande voet aangevochten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Interboat heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
De kern van het verwijt dat Interboat de werknemer maakt, is de te late terugkeer van vakantie. Het in weerwil van de gemaakte afspraken niet op het werk verschijnen kan een dringende reden voor de werkgever opleveren om ontslag op staande voet te verlenen.
Interboat heeft tijdig aangegeven dat werknemers in de zomerperiode maximaal drie weken vakantie kunnen opnemen in de periode tussen de weken 31 en 34. Uiteindelijk is Interboat de werknemer tegemoetgekomen door het verzoek in te willigen zodat hij een week eerder (week 30) met vakantie mocht. Daarbij heeft Interboat duidelijk aangegeven dat werknemer in week 33 terug moest zijn. Werknemer was voordat hij op vakantie ging nogmaals duidelijk te verstaan gegeven dat hij op 14 augustus 2023 weer aan het werk moest en dat als hij langer wegbleef dit consequenties zou hebben. Een ontslag op staande voet behoorde in dat geval tot de mogelijkheden, ook al werd die sanctie niet expliciet benoemd.
Vervolgens moet het hof beoordelen of het auto-ongeval op de heenreis voor werknemer overmacht opleverde om tijdig terug te zijn. Vaststaat dat het lichte letsel wat werknemer daarbij had opgelopen op zich niet aan terugkeer en hervatting van het werk in de weg stond. Het probleem was het vervoer van de auto terug naar Nederland, deze was pas op 16 augustus 2023 voor werknemer beschikbaar. Volgens werknemer was hem op 24 juli 2023 al bij het brengen van de auto naar de garage meegedeeld dat het (minstens) zo lang zou duren en had de auto eigenlijk nog langer bij de garage moeten blijven staan in verband met een onderzoek door de verzekering. Het hof is van oordeel dat werknemer bij deze stand van zaken waarmee hij op 24 juli 2023 al bekend was, had moeten onderzoeken hoe hij op alternatieve wijze tijdig terug zou kunnen zijn op werk. Het hof is van oordeel dat het beroep op overmacht dus niet opgaat. Het was voor werknemer mogelijk geweest om tijdig na zijn vakantie terug te zijn op werk. Hij had moeten onderzoeken of hij de auto op een later moment weer in Polen had kunnen ophalen of op andere wijze naar Nederland terug had kunnen laten brengen. In ieder geval had hij Interboat op de hoogte moeten stellen en overleg moeten plegen over hoe verder te handelen.
Interboat heeft in deze zaak voldoende aannemelijk gemaakt dat de niet tijdige terugkeer van de werknemer haar voor problemen heeft gesteld bij de planning van de bouw. Het hof is dan ook van oordeel dat het ontslag op staande voet onder deze omstandigheden geen disproportionele maatregel is en Interboat tot het ontslag mocht overgaan. Werknemer heeft in dit geval nog wel recht op de transitievergoeding, omdat het hof oordeelt dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat dit niet kwalificeert als ernstig verwijtbaar. Het hof kent de transitievergoeding dan ook toe.
U leest de uitspraak hier.
Esmeralda de Jongh