Het benadelingsverbod bij klokkenluiders en het bewijsvermoeden: hoe moet een werkgever het bewijsvermoeden weerleggen?
Wet bescherming klokkenluiders
Op 18 februari 2023 is de Wet bescherming Klokkenluiders (WBK) in werking getreden. De WBK beoogt werknemers die (vermoedens van) misstanden op de werkvloer melden te beschermen. Voor werknemers die een (vermoeden van een) misstand melden, geldt het zogenoemde benadelingsverbod. Onder de Wet Huis voor Klokkenluiders, de voorganger van de WBK, gold dat een werknemer die een melding heeft gemaakt van een (vermoeden van een) misstand op de werkvloer, de werknemer niet benadeeld mocht worden ten aanzien van zijn rechtspositie, denk aan schorsing of ontslag. Met de invoering van de WBK heeft er een belangrijke wijziging plaatsgevonden ten aanzien van het benadelingsverbod. Iedere vorm van benadeling is namelijk verboden, waaronder ook de dreiging daarvan. Hierbij kan gedacht worden aan intimidatie of pesterijen.
Op 7 februari 2025 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over het benadelingsverbod uit de WBK. In deze uitspraak staat het bewijsvermoeden van het benadelingsverbod centraal. In artikel 17eb WBK is geregeld dat wanneer de klokkenluider na het doen van een melding of openbaarmaking desondanks nadelige gevolgen ondervindt, vermoed wordt dat deze benadeling het gevolg is van de melding. Het is aan de werkgever om dit vermoeden te weerleggen. De Hoge Raad heeft deze wijze van weerleggen in de uitspraak van 7 februari 2025 verduidelijkt.
Wat speelde er?
De werkgever heeft bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer ingediend. De werknemer bleek echter eerder melding te hebben gemaakt van een vermoeden van een misstand bij de werkgever, waardoor de werknemer van mening was dat het benadelingsverbod van toepassing zou zijn. Volgens de kantonrechter hield het ontbindingsverzoek echter verband met feiten en omstandigheden die vóór de melding van de misstand hadden plaatsgevonden, waardoor het benadelingsverbod niet zou gelden. De arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter ontbonden. De werknemer is in hoger beroep gegaan, maar zonder succes. Vervolgens heeft de werknemer cassatie ingesteld.
Oordeel Hoge Raad
De werknemer klaagt in cassatie dat het hof heeft miskend dat de werkgever niet kon volstaan met het ontzenuwen van het bewijsvermoeden dat er verband bestaat tussen de melding en het ontbindingsverzoek. Volgens de werknemer had de werkgever bewijs van het tegendeel moeten leveren.
De Hoge Raad verwijst naar meerdere passages in de wetsgeschiedenis van artikel 17eb Wbk. Daaruit volgt dat de wetgever heeft bedoeld dat tegenover het wettelijk vermoeden dat de benadeling een gevolg was van de melding of openbaarmaking (hierna kortweg: de melding), de werkgever die de benadelende maatregel heeft genomen, moet aantonen dat de benadeling geen gevolg is van de melding (ontbreken van causaal verband) en dat het daarom aan hem is om aan te tonen dat de benadeling op andere gronden dan de melding heeft plaatsgevonden. Deze bedoeling van de wetgever is in overeenstemming met overweging 93 en artikel 21 lid 5 van de Klokkenluidersrichtlijn en strookt met de met die richtlijn en de Wbk beoogde versterking van de rechtspositie van klokkenluiders. De in artikel 17eb Wbk neergelegde bewijsregel moet daarom zo worden uitgelegd dat de werkgever voor de weerlegging van het wettelijk vermoeden niet kan volstaan met het ontzenuwen van het vermoeden van causaal verband tussen melding en maatregel, maar dat hij het tegendeel moet aantonen. Hieraan doet niet af dat in de wetsgeschiedenis van artikel 17eb Wbk in dit verband ook het begrip ‘ontzenuwen’ is gebruikt.
Ook in cassatie vangt de werknemer bot. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen, omdat de werknemer het oordeel van het hof onjuist heeft gelezen. De kantonrechter heeft namelijk overwogen dat het aan de werkgever is om te bewijzen dat er geen causaal verband bestaat tussen de melding en het ontbindingsverzoek en dat de werkgever in dat bewijs is geslaagd aangezien de gedragingen van de werknemer die de werkgever aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dateren van ruim voor de datum van de melding en geen verband kunnen houden met de melding. Het hof heeft overwogen dat de werknemer erkent dat de werkgever pas wist dat de werknemer klokkenluider was nadat de werkgever al concrete stappen had gezet om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de werkgever het vermoeden van causaal verband heeft weerlegd. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat er geen causaal verband is tussen de melding en de gestelde benadeling. Daarmee heeft het hof kennelijk geoordeeld dat de werkgever het vermoeden van causaal verband tussen de melding en het ontbindingsverzoek heeft weerlegd doordat hij heeft aangetoond dat het ontbindingsverzoek op andere gronden dan de melding heeft plaatsgevonden.
Heeft u vragen over bovengenoemde uitspraak? Neem dan gerust contact met mij op!
U leest de uitspraak hier.
Auteur: Emma Eijkelenboom