Gebod om werknemer weer toe te laten tot zijn functie – wanneer is hier aan voldaan?

auteur: Maud de Bruijn


Het komt regelmatig voor dat een werkgever verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met één van zijn werknemers, maar dat dit door de kantonrechter wordt afgewezen. Of dat een werknemer het niet eens is met de conclusie dat hij na het re-integratietraject zijn werkzaamheden niet meer kan voortzetten en met succes bij de kantonrechter toelating tot zijn functie vordert. In beide gevallen is het gevolg dat de kantonrechter de werkgever gebiedt om de werknemer weer toe te laten tot zijn functie, zodat de werknemer zijn taken en werkzaamheden weer kan uitvoeren. Maar wat nu als de werknemer bepaalde taken niet direct kan uitvoeren? Handelt de werkgever dan in strijd met voornoemd gebod? Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft zich hierover recent uitgelaten (zie het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3687).

Wat was er aan de hand?
De situatie betrof een werknemer in de functie van Chef Staalhal die op 12 januari 2017 is uitgevallen wegens ziekte. Op een gegeven moment is de werknemer aangepaste, uitvoerende werkzaamheden gaan verrichten. In september 2018 is de werknemer weer volledig arbeidsgeschikt verklaard. In het kader van de re-integratie heeft de werkgever zich echter op het standpunt gesteld dat terugkeer van de werknemer in de eigen functie niet meer mogelijk is en de werknemer zijn werkzaamheden kan voortzetten in een andere functie (Samenbouwer). De werknemer heeft daarmee niet ingestemd en toelating tot zijn eigen functie gevorderd. De kantonrechter in kort geding heeft de vordering van de werknemer op 17 april 2019 toegewezen. De kantonrechter heeft onder andere:

‘de werkgever veroordeeld om de werknemer binnen 24 uur na betekening van het vonnis in staat te stellen zijn werkzaamheden als chef staalhal op de gebruikelijke wijze te hervatten, zoals deze werden verricht tot 12 januari 2017, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag of gedeelte daarvan dat de werkgever in gebreke is daaraan te voldoen.’

De werknemer heeft vervolgens zijn werkzaamheden (gedeeltelijk) hervat, maar tussen partijen is discussie ontstaan over de concrete invulling van de functie. De werknemer is van mening dat de werkgever het gebod, zoals opgenomen in het vonnis van 17 april 2019, pas op 8 mei 2019 is nagekomen en dus dwangsommen ter hoogte van € 22.000,- moet betalen. De werkgever is het hier niet mee eens en vordert in kort geding de werknemer te verbieden executiemaatregelen te nemen. De voorzieningenrechter wijst dit toe. De werknemer gaat vervolgens in hoger beroep.

Het Hof dient in hoger beroep de vraag allereerst te beantwoorden of de werkgever heeft voldaan aan het gebod, zoals verwoord in het vonnis van 17 april 2019.

Oordeel hof
Niet in geschil is dat de functie van chef staalhal op voornoemde datum bij werkgever niet meer aanwezig was en dat er binnen de organisatie wijzigingen moesten worden doorgevoerd om de werknemer zijn oorspronkelijke taken weer te laten uitvoeren. De werkgever heeft onmiddellijk na het vonnis verklaard het vonnis te aanvaarden en de werknemer is de volgende werkdag ook tot zijn werkplek toegelaten waar hij, naar hij stelt, zo’n 80% van zijn oorspronkelijke werkzaamheden kon verrichten. Er is door partijen en/of de kantonrechter geen rekening gehouden met de tijd die nodig was om de werknemer, die de functie al ruim twee jaar niet had uitgeoefend, weer alle werkzaamheden te kunnen laten uitvoeren. Hier laat het vonnis zich althans niet over uit. Dat de noodzakelijke wijzigingen in de organisatie, zodat de werknemer al zijn vroegere werkzaamheden van chef staalhal weer kon uitvoeren, binnen 24 uur na betekening van het vonnis zouden zijn doorgevoerd, kon dan ook niet worden aangenomen en brengt op zichzelf niet mee dat door de werkgever niet aan het doel en strekking van het gebod uit het vonnis werd voldaan. Het feit dat vanaf 17 april 2019 bepaalde taken en werkzaamheden niet konden worden verricht, betekent niet dat de werkgever geen gehoor gaf aan het gebod. De inspanningen van de werkgever waren, geheel in lijn met het op 17 april 2019 door de kantonrechter gegeven gebod, volledig gericht op het feitelijk herstellen van de oude, inmiddels niet meer bestaande, functie van chef staalhal. De inspanningen van de werkgever waren dus in lijn met het gegeven gebod. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

Opmerking auteur
Op het moment dat een rechter de werkgever gebiedt om de werknemer weer toe te laten tot zijn functie, zodat de werknemer zijn taken en werkzaamheden weer kan uitvoeren, zou je zeggen dat alles in kannen en kruiken is en de zaak is afgedaan. De praktijk laat echter zien dat ook nadat de rechter een partij iets gebiedt (of verbiedt) discussie kan ontstaan over de vraag of hier wel aan wordt voldaan. Na een gewezen vonnis is dan ook een bepaalde vorm van nazorg wenselijk.

Loopt u tegen en vergelijkbare kwestie aan of heeft u een vraag over deze uitspraak? Neem gerust contact met mij op.

Auteur: Maud de Bruijn

Next Post Previous Post