Het onterecht niet verlengen van het dienstverband van werknemer vanwege chronische ziekte en handicap.

De Rechtbank Noord-Holland heeft op 14 juli 2020 uitspraak gedaan over de vraag of de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door het tijdelijk dienstverband van één van zijn werknemers niet te verlengen vanwege zijn chronische zieke en handicap.

Werknemer is op 10 december 2018 voor zes maanden in dienst bij werkgever getreden als chauffeur. Op 6 maart 2019 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een arbeidsongeval. De arbeidsovereenkomst van werknemer is in juni 2019 voortgezet voor de duur van zes maanden. In november 2019 krijgt werknemer te horen dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd.

De werknemer stelt zich op het standpunt dat hiermee sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever en verzoekt om een billijke vergoeding van € 25.000 bruto. Volgens de werknemer wordt het dienstverband niet voortgezet vanwege de arbeidsbeperkingen die hij heeft opgelopen als gevolg van het bedrijfsongeval. Werknemer doet een beroep op artikel 4 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: Wgbh/cz). Werkgever betwist de aantijgingen van werknemer. Het dienstverband zou niet zijn verlengd vanwege houding, gedrag en omdat er geen vertrouwen meer is in een verdere samenwerking.

Volgens de kantonrechter is het op grond van de Wgbh/cz verboden om onderscheid te maken bij het aanbieden, aangaan en beëindigen van de arbeidsverhouding waarbij een persoon op grond van handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld, dan een andere persoon in een vergelijkbare situatie. De kantonrechter gaat vervolgens in op de definitie van een handicap of een chronische ziekte en bespreekt daarbij de rechtspraak van het Hof van Justitie EU. Het is aan werknemer om feiten aan te voeren op grond waarvan kan worden vermoed dat de werkgever dit onderscheid op grond van handicap/chronische ziekte maakt. Als werknemer hierin slaagt, is het aan werkgever om te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld.

De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een chronische ziekte of handicap aangezien werknemer bij een arbeidsongeval ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen waardoor sprake is van langdurig lichamelijke en psychische beperkingen. Werknemer heeft ook voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te vermoeden dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd vanwege zijn chronische ziekte/handicap. Zo staat volgens de kantonrechter vast dat werknemer heeft gezegd dat het ophalen en afleveren van een kraan voor hem te zwaar was en dat hij dit niet alleen kon doen. Tevens staat vast dat daags daarna werkgever heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd omdat werkgever niet op werknemer kon rekenen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het vermoeden is ontstaan dat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd vanwege de chronische ziekte of handicap van werknemer. Nu werknemer geslaagd is in het aannemelijk maken van dit vermoeden, moet werkgever bewijzen dat niet in strijd met de Wgbh/cz is gehandeld. Dit is werkgever niet gelukt. De kantonrechter stelt dat de redenen waarom afscheid van werknemer wordt genomen niet eenduidig en consistent zijn. Nu sprake is van strijd met de Wgbh/cz is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Werkgever heeft in ernstige mate de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Werknemer heeft dan ook recht op een billijke vergoeding van € 7.500,-

Heeft u met een vergelijkbare situatie te maken en wenst u advies over de vraag of mogelijk in strijd wordt gehandeld met de Wgbh/cz? Neem dan contact met ons op.

De gehele uitspraak is hier te lezen.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post