Na inwerkingtreding Wnra blijft rechtspraak Centrale Raad van Beroep relevant


Uit de, voor zover bekend, eerste uitspraak van de kantonrechter na de Wnra blijkt dat de kantonrechter de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep in een ambtenarenzaak toepast (ECLI:NL:RBNNE:2020:1406). De kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep – ondanks de WNRA - nog steeds van toepassing is op een ambtenaar.

In de zaak die speelde bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de RUG) een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met één van de hoogleraren ingediend. De hoogleraar was op 1 februari 1995 in dienst getreden bij de RUG en was voorzitter van het clusterbestuur binnen de faculteit. Het verzoek was gebaseerd op de e-grond: ernstig verwijtbaar handelen. Het ging in deze zaak om het volgende.

De RUG heeft in samenwerking met een aantal andere Europese Universiteiten in 2001 een masteropleiding opgezet op het terrein van Humanitarian Action (NOHA). Ten behoeve van deze opleiding is door de deelnemende universiteiten een vereniging opgericht (NOHA AISBL). De EU verstrekt een subsidie aan de vereniging die wordt verdeeld over de deelnemende universiteiten. De hoogleraar was directeur bij de NOHA en penningmeester, later voorzitter bij de NOHA AISBL.

In 2014 heeft de hoogleraar de stichting NOHA Groningen opgericht (SNG). De RUG was niet op de hoogte van het bestaan van de SNG. De geldstromen van de vereniging NOHA AISBL liepen vanaf 2014 via de SNG, waarbij de hoogleraar geld dat bestemd was voor de RUG heeft gestort op de bankrekening van de SNG. Pas op 11 maart 2019 heeft de hoogleraar het faculteitsbestuur hierover geïnformeerd en zich tevens ziekgemeld. De RUG heeft vervolgens een onderzoek ingesteld en de hoogleraar hangende het onderzoek op non-actief gesteld. Na een onderzoek van ruim 6 maanden bleek dat aan de SNG gedurende 4,5 jaar ten onrechte een bedrag van 1,4 miljoen euro is uitgekeerd. Dit geld behoorde de RUG toe.

De hoogleraar verzet zich tegen het ontbindingsverzoek en stelt zich op het standpunt dat vanaf 11 maart 2019 sprake is van een opzegverbod wegens ziekte. De kantonrechter gaat hier niet in mee en oordeelt dat verzoek van de RUG geen verband houdt met de ziekte van de hoogleraar.

De kantonrechter oordeelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. De hoogleraar heeft gelden die voor de RUG waren bedoeld op de bankrekening van de SNG laten bijschrijven. De handelwijze van de hoogleraar brengt mee dat de RUG niet of nauwelijks kan nagaan of het geld dat de SNG heeft ontvangen op verantwoorde wijze is besteed. De hoogleraar heeft dan ook beslissingen genomen die indruisen tegen het belang van de RUG.

Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:CRVB:2013:1633) verwerpt de kantonrechter het standpunt van de hoogleraar dat het financiële toezicht van de RUG gebrekkig was. Uit de bewuste uitspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een gebrek aan adequate controle geen vrijbrief is om een systeem te misbruiken. Medewerkers hebben een eigen verantwoordelijkheid en een gebrek aan controle doet niet af aan de ernst van de gedragingen van de ambtenaar.

Dat het gaat om een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van vóór 1 januari 2020 (Wnra) is niet doorslaggevend, omdat de hoogleraar nu nog steeds ambtenaar is, aldus de kantonrechter. De kantonrechter besluit dan ook de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege ernstig verwijtbaar handelen. Herplaatsing ligt niet in de rede en de hoogleraar heeft geen recht op een transitievergoeding, omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

Uit de uitspraak van de kantonrechter blijkt dat overheidswerkgevers, maar ook ambtenaren zich ervan bewust moeten zijn dat kantonrechters aansluiting kunnen zoeken bij de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Toch is deze uitspraak opmerkelijk. De gehele onderwijssector kent sinds 1 januari 2020 immers geen ambtelijke status meer en is uitgezonderd van de Ambtenarenwet 2017. Ik sluit dan ook niet uit dat de hoogleraar tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld.

Voor veruit de meeste ambtenaren die wel vallen onder de Wnra is deze uitspraak echter wel interessant. Hieruit kan namelijk worden afgeleid dat de vaste rechtspraak van belang blijft bij het handelen, dan wel nalaten van een overheidswerkgever en de ambtenaar. Dat geldt met name op het gebied van integriteit, waarbij ambtenaren vallen onder de wettelijke bepalingen van de Ambtenarenwet 2017. Ik verwijs in dat kader naar de recente bijdrage van Marion van den Brekel in het Tijdschrift ArbeidsRecht (2020/4), te raadplegen via de volgende link 20200131 artikel WNRA ArbeidsRecht 2020, 1.pdf.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post