Het belang van het bewijsrecht

In de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) van 16 september 2021 heeft het hof de gemeente Maastricht een bewijsopdracht gegeven. In deze signalering zal ik uitleggen waarom.

Feiten en omstandigheden
De betrokken ambtenaar in deze zaak is werkzaam bij de gemeente Maastricht in de functie van bijzondere opsporingsambtenaar openbare ruimte (boa). Op 10 maart 2020 is bij het Intern Meldpunt Integriteit een melding binnengekomen over alcoholgebruik van twee minderjarige stagiaires tijdens een bijeenkomst van de gemeente. Vervolgens heeft de gemeente een onderzoek ingesteld naar aanleiding van dit incident. Uit dit onderzoek is volgens de gemeente naar voren gekomen dat de ambtenaar alcohol heeft verstrekt aan de twee minderjarige stagiaires. Bovendien zou uit het onderzoek blijken dat de ambtenaar diezelfde avond handtastelijk is geworden bij een van die stagiaires en haar op weg naar het station heeft geprobeerd te zoenen.

De gemeente heeft naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek de ambtenaar geschorst en ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter verzocht. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van de ambtenaar ontbonden op grond van een tekortkoming in de nakoming van zijn arbeidsovereenkomst (artikel 7:686 BW). De ambtenaar is tegen deze beschikking van de kantonrechter in hoger beroep gegaan.

Beoordeling
Het hof komt nog niet tot een inhoudelijke beoordeling. Anders dan de kantonrechter heeft gedaan, wil het hof geen oordeel geven op basis van de schriftelijke stukken, zoals de gespreksverslagen met de stagiair en de ambtenaar, de WhatsAppberichten en de schriftelijke verklaring van een van de stagiaires. Het hof grijpt terug op de wettelijke bewijsregels. De ambtenaar heeft de stellingen van de gemeente grotendeels gemotiveerd betwist. Daardoor rust op de gemeente de bewijslast ten aanzien van de juistheid van deze verwijten.

Het hof bespreekt vervolgens alle verwijten die de gemeente de ambtenaar voor de voeten heeft geworpen. Per gemaakt verwijt geeft het hof aan of de gemeente hiervoor nader bewijs dient aan te leveren. Zo heeft de gemeente de ambtenaar verweten dat hij een alcoholhoudende drank aan de stagiaires heeft gegeven zonder dat zij daarom vroegen of dit wisten. Volgens het hof heeft de ambtenaar dit verwijt voldoende betwist, waardoor de gemeente dit dient te bewijzen.

Uiteindelijk legt het hof de gemeente een bewijsopdracht op ten aanzien van vijf verschillende verwijten. Ook de ambtenaar krijgt een bewijsopdracht van het hof. De gemeente heeft de ambtenaar verweten dat hij de kuit van de stagiaire heeft aangeraakt. De ambtenaar heeft dit erkend, maar als tekst en uitleg daarbij gesteld dat de stagiaire op een verhoging stond waardoor zij hem in zijn rug duwde en met haar voet tegen hem aan stootte, hetgeen hem irriteerde. Dit is een zogenaamd bevrijdend verweer, waardoor de ambtenaar dit moet bewijzen.

Beschouwing
De in deze signalering besproken uitspraak laat het belang van het bewijsrecht in het arbeidsrecht zien. Een ontbindingsverzoek valt of staat met het aanbieden van bewijs ten aanzien van de weersproken stellingen. Als je als werkgever de verwijten die je je werknemer voor de voeten werpt niet kan bewijzen, loop je een groot risico dat het ontbindingsverzoek wordt afgewezen. Voor een uitgebreide weergave van de gevolgen van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) voor het bewijsrecht verwijs ik naar de VA&R bundel ‘Van ambtenaar tot ambtenaar’, waarin Marion van den Brekel een bijdrage heeft geschreven over dit onderwerp.

Auteur: Emma Eijkelenboom

Next Post Previous Post