Heeft een student een stageovereenkomst of een arbeidsovereenkomst?

Per 1 februari 2020 is de student gestart met de BBL-opleiding verzorgende IG aan het Albeda College in Rotterdam. De student is met het Albeda College en het leerbedrijf een praktijkovereenkomst overeengekomen. In de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op deze overeenkomst staat onder meer opgenomen dat de activiteiten die door de student in het kader van de praktijkovereenkomst worden uitgevoerd een leerfunctie hebben.

Op 1 februari 2020 tot en met 20 november 2020 heeft de student 24 uur per week bij het leerbedrijf gewerkt. De student ontving hiervoor maandelijks een bedrag van €600 netto. Op 15 juni 2020 heeft de planner/managementassistent bij het leerbedrijf schriftelijk aan de student laten weten dat op 19 november 2019 met de student een arbeidsovereenkomst is aangegaan. De arbeidsovereenkomst wordt verlengd voor de duur van 7 maanden. Op 20 november 2020 heeft de student zich ziekgemeld als gevolg van een ongeval.

De student start een procedure en vraagt een verklaring voor recht dat zij vanaf 1 februari 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is getreden bij het leerbedrijf. De student is van oordeel dat zij feitelijk dezelfde werkzaamheden verricht als collega’s in loondienst. Ook blijkt uit de brief van 15 juni 2020 dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter is van oordeel dat uit vaste rechtspraak volgt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst als de werkzaamheden van de stagiair naar de bedoeling van partijen primair zijn gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de stagiair, mede met het oog op de voltooiing van de opleiding. Als het primaire doel van de werkzaamheden verschuift naar een actieve bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de onderneming kan pas sprake zijn van een arbeidsovereenkomst.

Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de werkzaamheden die de student verricht een leerfunctie hebben en voornamelijk zijn gericht op het opdoen van ervaring en kennis ter afronding van de opleiding. De student heeft ook erkent dat zij het werken bij het leerbedrijf zag als een kans om ervaring op te doen. Om deze redenen concludeert de kantonrechter dat het dus de bedoeling was dat de student ervaring en kennis opdoet. Op dezelfde wijze is ook feitelijk uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Weliswaar heeft de student dezelfde werkzaamheden gedaan als haar collega’s maar zij werd begeleid tijdens het verrichten van deze werkzaamheden en haar functioneren werd beoordeeld en geëvalueerd. Het feit dat de student na verloop van tijd zelfstandig haar werkzaamheden is gaan uitvoeren ligt in de lijn der verwachting en maakt niet dat het karakter van de arbeidsovereenkomst is gewijzigd.

De brief van 15 juni 2020 leidt niet tot een ander oordeel. In deze brief wordt verwezen naar een arbeidsovereenkomst die is aangegaan op 19 november 2019 en eindigt op 18 juni 2020. Beide partijen hebben ter zitting laten weten dat deze arbeidsovereenkomst niet bestaat en de student stelt bovendien dat pas sprake is van een arbeidsovereenkomst vanaf 1 februari 2020. Daar komt nog bij dat de brief is opgesteld door de planner/managementassistent terwijl zij hiertoe onbevoegd was en in dat kader een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen.

De conclusie van de kantonrechter is dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de student en het leerbedrijf.

Heeft u naar aanleiding van het voorgaande vragen? Neem gerust contact met ons op. Lees hier de uitspraak. Zie ook de signalering die mijn collega Maud de Bruijn over dit onderwerp schreef (link).

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post