Werkgever aansprakelijk voor de schade als een vrijwilliger uit een kerstboom valt?

De Hoge Raad heeft op de toepasselijke datum van 24 december 2021 het cassatieberoep van een werkgever verworpen (link). Het oordeel van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 juni 2020 blijft daarmee in stand. (link) Wat was er aan de hand?

Alweer enige tijd, meer specifiek in december 2013, besloten vrijwilligers van de Stichting Speelruimte als jaarlijkse traditie een kerstboom in het centrum van het dorp neer te zetten. De boom van ongeveer zes meter hoog moest eerst worden omgezaagd. Omdat er geen ladder voorhanden was en de hoogwerker te groot was om in de buurt van de boom te komen, is één van de vrijwilligers in de boom geklommen om een trektouw om de stam van de boom te leggen om zo de boom bij de val te kunnen begeleiden. De vrijwilliger is hierbij van 3,5 meter hoog uit de boom gevallen en met zijn rug op een tuinhuisje terechtgekomen. Door de val heeft hij een dwarslaesie opgelopen en is hij vanaf zijn heupen verlamd geraakt. De vrijwilliger heeft de Stichting, de betrokken gemeente en de Dorpsraad aansprakelijk gesteld voor zijn schade.

De rechtbank heeft zijn vorderingen afgewezen. In hoger beroep overweegt het hof dat de gemeente en de Dorpsraad niet aansprakelijk zijn voor de schade van de vrijwilliger, omdat zij geen gevaarlijke situatie in het leven hebben geroepen. De gemeente heeft enkel aan de Dorpsraad toestemming gegeven om een kerstboom te plaatsen en dat als de Dorpsraad daartoe overgaat, zij bij de plaatsing van de kerstboom een aantal voorwaarden in acht dient te nemen. Uit het meedoen aan de kerstboomactie volgt niet dat een overeenkomst van opdracht tussen de Stichting en de gemeente en/of de Dorpsraad is gesloten en kan dus ook geen sprake zijn van een uit die overeenkomst voortvloeiende zorgplicht die wel of niet kan zijn geschonden.

De Stichting is als ‘werkgever’ niet aansprakelijk te houden, omdat de vrijwilliger geen opdracht- en ook geen arbeidsovereenkomst met de Stichting heeft gesloten. In sommige gevallen kan de Stichting toch op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk worden gehouden – dit is het geval als de Stichting ook beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten zou ontplooien – maar hier is geen sprake van. De Stichting zet zich zonder winstoogmerk in voor het openhouden en onderhouden van een speeltuin. Deze activiteiten worden geheel door vrijwilligers georganiseerd en uitgevoerd. De Stichting heeft ook geen werknemers in dienst. Verder blijkt uit de diverse getuigenverklaringen dat er binnen de Stichting geen sprake is van een gezagsverhouding. De vrijwilliger kan dus niet gelijk worden gesteld met een werknemer in dienst van een werkgever.

Wel is de Stichting aansprakelijk op grond van het plegen van een onrechtmatige daad (artikel. 6:162 BW) omdat sprake was van een gevaarlijke situatie en van de Stichting mocht worden verwacht dat zij had gezorgd voor de aanwezigheid van materialen om de boom om te zagen en/of voor andere veiligheidsvoorzieningen. De vrijwilliger had daarnaast ook een eigen verantwoordelijkheid om bij de uitvoering van de werkzaamheden zorgvuldig te handelen. Nu de vrijwilliger op eigen initiatief en zonder beschermende maatregelen in de boom is geklommen, heeft hij onzorgvuldig gehandeld. Omdat de vrijwilliger ook zelf schuldig is aan het ontstaan van het ongeval, wordt de Stichting, na het toepassen van de billijkheidscorrectie, veroordeeld tot vergoeding van 75% van de schade.

Beide partijen hebben cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de cassatieberoepen echter verworpen zonder aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil toe te komen.

Beschouwing
De aansprakelijkheid van een werkgever kan onder omstandigheden ver reiken. De twee artikelen op basis waarvan een werkgever aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van een werknemer/vrijwilliger/uitzendkracht/stagiaire zijn 7:658 BW en 7:611 BW.

De langslepende kwestie waar de Hoge Raad recent over heeft geoordeeld betrof de situatie van een vrijwilliger die als gevolg van een val ernstige schade heeft opgelopen en de vraag of de Stichting hiervoor aansprakelijk was te houden. Vrijwilligers kunnen onder het beschermingsbereik van art. 7:658 lid 4 BW vallen, maar dan moet er sprake zijn van een overeenkomst op grond waarvan het werk wordt verricht, moet het werk worden gedaan in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de opdrachtgever én moet het gaan om werk dat ook door een eigen werknemer gedaan had kunnen worden. In deze zaak was geen sprake van een overeenkomst en heeft het Hof dus terecht de aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW afgewezen. Het Hof heeft wel de laatste strohalm van de vrijwilliger aangegrepen en de Stichting aansprakelijk gehouden op grond van het plegen van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).

Als u meer informatie wenst over de (mogelijke) aansprakelijkheid van een werkgever, neem dan contact met ons op.

Auteur: Maud de Bruijn

Next Post Previous Post