Projectovereenkomst voldoet niet aan de wettelijke vereisten, maar is toch rechtsgeldig beëindigd

Het gerechtshof Den Bosch (hierna: het hof) heeft zich op 2 februari 2021 uitgelaten over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst gedurende een project. Link naar document

Werknemer is op 13 september 2016 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (de duur van een project) aangegaan met de formele werkgever (lees: een payrollorganisatie). Bij de totstandkoming van deze arbeidsovereenkomst waren vier partijen betrokken: de formele werkgever, de cliënt van werkgever (lees: materiële werkgever en tevens detacheerder), de inlener en de werknemer.

In de arbeidsovereenkomst staat onder meer opgenomen dat de formele werkgever werknemer wenst aan te nemen om uitsluitend tijdelijk – te weten voor de duur van het project – gedetacheerd te worden bij de cliënt of inlener om diensten te leveren. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege in de volgende gevallen (de projectclausule):

  • Naar goeddunken van de formele werkgever op enig moment tijdens de proefperiode.
  • Bij de beëindiging van het project zoals omschreven in het schema.
  • Bij beëindiging van de overeenkomst en of deelovereenkomst tussen de cliënt en de formele werkgever om welke reden dan ook.
  • Wanneer cliënt/inlener het ontslag of verwijdering van werknemer van het project verlangt naar aanleiding van een daad, nalatigheid of gebrek van werknemer.

Op 23 november 2016 vond een bespreking plaats bij de inlener. De werknemer had ruim van te voren laten weten niet aanwezig te kunnen zijn maar moest de meeting van inlener toch bijwonen. Dit heeft werknemer niet gedaan. Op 28 november 2016 heeft werknemer een gesprek gehad met haar direct leidinggevende en diezelfde middag heeft werknemer zich ziekgemeld vanwege druk vanuit het werk, griep en hoofdpijnklachten. Op 29 december 2016 oordeelde de Arboarts dat sprake was van werk-gerelateerde klachten.

In december 2016 heeft de cliënt de overeenkomst met de formele werkgever beëindigd. Hiermee is ook de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de formele werkgever tot een einde gekomen. Bij brief van 13 december 2016 heeft de formele werkgever de werknemer dit meegedeeld.

De werknemer stelt een procedure in bij de kantonrechter en vordert veroordeling van de formele werkgever tot maandelijkse betaling van het loon. De projectclausule is niet rechtsgeldig omdat deze clausule niet eenduidig is en het einde van de arbeidsovereenkomst afhankelijk is van de wil van cliënt. Er is daarom sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aldus werknemer.

De kantonrechter oordeelt dat er inderdaad geen sprake is van een rechtsgeldige projectclausule. De arbeidsovereenkomst is dan ook niet van rechtswege beëindigd, er is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De brief van werkgever van 13 december 2016 moet echter worden opgevat als een opzegging van de (voor onbepaalde tijd aangegane) arbeidsovereenkomst tegen 1 januari 2017. De werknemer had in actie moeten komen door binnen twee maanden een verzoekschrift in te dienen tegen de opzegging. Dit heeft de werknemer niet op tijd gedaan. Om deze reden is de vordering van werknemer afgewezen en is sprake van een rechtsgeldige opzegging.

De werknemer gaat in hoger beroep en voert aan dat de formele werkgever de arbeidsovereenkomst niet kon opzeggen omdat de formele werkgever niet de materiële werkgever is (dit is de cliënt). Verder voert de werknemer aan dat de brief van 13 december 2016 moet worden aangemerkt als een mededeling en niet als een opzegging.

Het hof is van oordeel dat de formele werkgever de bevoegdheid heeft om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Voor wat betreft de vraag of de brief moet worden opgevat als een mededeling, moet worden nagegaan wat de formele werkgever met de brief tot uitdrukking heeft willen brengen en hoe de werknemer dit heeft mogen opvatten (wilsvertrouwensleer) waarbij alle omstandigheden van het geval belangrijk zijn. Volgens het hof voldoet de projectclausule niet aan de wettelijke vereisten, maar gezien de benaming van de overeenkomst (projectovereenkomst) en de opgenomen bepalingen was bij het aangaan van deze overeenkomst duidelijk dat de werknemer slechts voor de duur van het project werkzaamheden zou verrichten voor de inlener. Om deze reden valt moeilijk in te zien dat de mededeling van de brief moet worden gezien als een aanzegging, omdat een aanzegging niet van toepassing is bij een projectovereenkomst. Het is volgens het hof duidelijk dat inlener het project heeft beëindigd en dat daarmee de arbeidsovereenkomst eindigt. Kortom: uit de brief blijkt de wil van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dit heeft de werknemer moeten opvatten als een opzegging. Bovendien heeft werknemer in een e-mail zelf ook aangegeven dat opzegging geen stand kan houden en dat een vernietiging voorhanden ligt. Nadien heeft de gemachtigde bij e-mail van 14 februari 2017 het standpunt ingenomen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Het hof volgt het oordeel van de kantonrechter dat de werknemer niet op tijd actie heeft genomen tegen de opzegging. Daarbij is de werknemersbescherming niet in het geding geweest. De ratio van de vervaltermijn van twee maanden is om snel zekerheid te creëren. Vanaf 13 december 2016 was sprake van een discussie over de rechtsgeldigheid van de opzegging. Zelfs op 14 februari 2017 kon werknemer nog tijdig een verzoekschrift indienen en had werknemer zich moeten afvragen wat de implicaties waren van de brief van 13 december 2016.

Dit betekent dat er toch sprake is van een rechtsgeldige opzegging.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post