De arbeidsrelatie en het recht op vrijheid van meningsuiting: niet altijd hand in hand

auteur: Maud de Bruijn

Aan een procedure die bijna vier jaar heeft gespeeld, lijkt nu een eind te zijn gekomen. Het betreft de situatie waarbij de arbeidsrelatie van een docent vanwege de publicatie van haar boek ‘Wanneer krijgen we weer les?’ verstoord zou zijn geraakt met als gevolg dat de arbeidsovereenkomst zou moeten worden ontbonden. De docent is na het verschijnen van het boek in december 2019 op non-actief gesteld en in september 2020 heeft de kantonrechter (link) de arbeidsovereenkomst op verzoek van de school ontbonden, omdat sprake was van een onherstelbare verstoorde arbeidsrelatie. Volgens de kantonrechter zou de docent in haar boek vertrouwelijke, herleidbare informatie over de school en haar collega’s hebben gedeeld en dit valt niet meer onder de vrijheid van meningsuiting. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (link) heeft in april 2021 het oordeel van de kantonrechter in stand gelaten. De verstoorde arbeidsverhouding zou niets te maken hebben met de vrijheid van meningsuiting, aldus dit hof. De docent escaleerde naar de Hoge Raad (link: en die is van oordeel dat het hof Arnhem-Leeuwarden te kort door de bocht is gegaan. In de kern kwam het oordeel van de Hoge Raad er op neer dat van een inmenging in de vrijheid van meningsuiting niet alleen sprake is bij een publicatieverbod, maar ook indien aan een uiting sancties van strafrechtelijke, arbeidsrechtelijke, privaatrechtelijke of tuchtrechtelijke aard worden verbonden. Nu de publicatie tot gevolg had dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd gevraagd, is overduidelijk sprake van een arbeidsrechtelijke sanctie. En daar had het hof aandacht aan moeten besteden. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich dan ook moeten uitlaten over de vraag of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een ontoelaatbare beperking is op haar vrijheid van meningsuiting. Het hof ‘s-Hertogenbosch (link) heeft gisteren op 9 november arrest gewezen.

In de kern is het hof van oordeel dat de school de vrijheid van meningsuiting van de docent onterecht heeft ingeperkt. Deze vrijheid mag alleen worden ingeperkt als de daarvoor door het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) vier eisen factoren zijn meegewogen in de beslissing. Dit zijn:

1) de aard van de meningsuiting;
2) de motieven van de werknemer voor de uiting;
3) de schade die de werkgever door de uiting heeft geleden;
4) de zwaarte van de door de werkgever opgelegde sanctie.

Ten aanzien van punt 1) overweegt het hof dat bepaalde beschrijvingen in het boek weliswaar herleidbaar zijn en personen het boek als kwetsend hebben kunnen ervaren, maar er is een verschil tussen kritiek en beledigende uitingen. Alleen de laatste categorie kan een sanctie rechtvaardigen. En daar is geen sprake van. De motieven van de werknemer (punt 2) zijn gelegen in de oprechte zorg die zij had over de kwaliteit van het gepersonaliseerde onderwijs en dit is door de school niet weersproken. De schade die de school heeft geleden, zou bestaan uit reputatieschade, maar dit is niet aangetoond. De meeste onrust is ontstaan door de jarenlange procedures, niet door het boek zelf. Het boek is ook niet provocerend te noemen. Tot slot wordt ten aanzien van punt 4 overwogen dat ontslag een te zware sanctie is. Dit kan bovendien een ’chilling effect’ hebben op andere docenten: men kan huiverig worden hun mening te uiten als ze weten dat deze sanctie kan volgen. De school had dus meer moeten en kunnen doen om de verhoudingen met de docent en de gekwetste collega’s te herstellen. Met andere woorden: de arbeidsovereenkomst is onterecht ontbonden.

Omdat de docent heeft berust in het ontslag en in plaats van terugkeer in haar functie een billijke vergoeding heeft geëist, worden partijen nu in de gelegenheid gesteld zich daarover nader uit te laten.

Beschouwing
Een werknemer heeft een groot en fundamenteel recht om in vrijheid zijn of haar mening te kunnen uiten. Dit betekent echter niet dat in een arbeidsrelatie alles maar gezegd kan worden. Dit recht kan onder omstandigheden worden ingeperkt. Het betreft hierbij altijd een belangenafweging waarbij vier elementen, ontleend aan Europese rechtspraak, een rol spelen. In dit geval – en je zou je kunnen afvragen waarom niet eerder in deze procedures bij de Europese rechtspraak is aangesloten – was er geen legitieme reden te noemen om deze vrijheid in te perken. De docent heeft in haar boek weliswaar de grenzen van het acceptabele opgezocht, maar van belediging of grensoverschrijdende uitspraken is geen sprake geweest. En dus mocht de publicatie niet als springplank dienen voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Heeft u nog vragen over deze uitspraak? Of een soortgelijke situatie aan de hand? Neem gerust contact met mij op.

Auteur: Maud de Bruijn

Next Post Previous Post