Heeft werknemer recht op aanvullende schadevergoeding?

Werknemer is van 1 januari 2009 tot 1 april 2020 in dienst geweest bij EPT in de functie van accountmanager. De kantonrechter heeft op 13 maart 2018 het ontbindingsverzoek van werkgever afgewezen omdat onvoldoende is gebleken van disfunctioneren of van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Vervolgens is op 4 maart 2020 alsnog de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en EPT per 1 april 2020 ontbonden. De rechter heeft in deze ontbindingsprocedure ernstig verwijtbaar handelen van EPT vastgesteld. Het ernstig verwijtbaar handelen bestaat uit het feit dat EPT werknemer in 2017 zonder goede gronden op non-actief is gesteld en EPT na de afwijzing van het ontbindingsverzoek heeft aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband in plaats van de arbeidsrelatie te normaliseren. EPT heeft dan ook een terugkeer van werknemer naar de werkvloer onmogelijk gemaakt. In dat kader heeft werknemer een billijke vergoeding ontvangen van €50.000 bruto. Verder blijkt dat werknemer in de eerder genoemde ontbindingsprocedure zich expliciet alle rechten heeft voorbehouden ten aanzien van het vorderen van schadevergoeding met betrekking tot de medische kosten, huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging.

Werknemer vordert een aanvullende vergoeding van EPT ter hoogte van €253.798 omdat zij als gevolg van het handelen van EPT ruim 10 tot 15 jaar psychologische klachten ervaart waardoor zij in meer of mindere mate ernstig kan worden beperkt in haar functioneren in het algemeen dagelijks leven en in de mogelijkheden om aan het werk te gaan. Dit heeft werknemer getracht te onderbouwen door middel van twee verklaringen van de GZ-psycholoog.

De rechter staat eerst stil bij de vraag of er ruimte bestaat om naast de billijke vergoeding nog afzonderlijk een aanvullende vergoeding te vorderen. Daarvoor is de Baijingsleer van belang. Hieruit volgt namelijk dat de vraag of de mogelijkheid bestaat afzonderlijk een vergoeding te vorderen naast een toegekende billijke vergoeding wordt beantwoord aan de hand van verschillende criteria waaronder de feitelijke grondslag waarop de vordering is gebaseerd en de mate waarin de feiten en omstandigheden wel, of juist niet zijn meegewogen in de beslissing. Het uitgangspunt is dat, naast de toekenning van een billijke vergoeding, grond kan bestaan voor toekenning van een schadevergoeding wegens goed werkgeverschap, onrechtmatige daad en/of werkgeversaansprakelijkheid en/of de redelijkheid en billijkheid, als de gestelde normschending en de daaruit voortvloeiende schade losstaat van het handelen of nalaten van de werkgever dat heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en losstaat van de gevolgen van het ontslag als zodanig.

De rechter oordeelt dat werknemer dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag legt aan het verzoek tot aanvullende schadevergoeding die echter al in de ontbindingsprocedure zijn beoordeeld. Werknemer heeft daarvoor al een billijke vergoeding ontvangen. Door de werknemer wordt nu echter gesteld dat de veranderde prognose van de psychische klachten heeft geleid tot een hogere schade en dat de billijke vergoeding op een te laag bedrag is begroot omdat geen rekening is gehouden met deze prognose. Volgens de rechter gaat het echter nog steeds om hetzelfde schadeveroorzakende handelen als waarover in de ontbindingsprocedure al is geoordeeld. Dit heeft tot gevolg dat de Baijingsleer aan de ontvankelijkheid c.q. toewijzing van de vordering in de weg staat.

De werknemer heeft in de ontbindingsprocedure expliciet een voorbehoud gemaakt voor wat betreft schade ten aanzien van medische kosten, huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. Deze componenten heeft de rechter in de ontbindingsprocedure dan ook buiten beschouwing gelaten. De rechter merkt vervolgens op dat in het petitum van het processtuk werknemer alleen vergoeding van smartengeld, verlies arbeidsvermogen en medische kosten heeft gevorderd. Dit betekent dat uitsluitend de medische kosten voor vergoeding in aanmerking zouden komen mits het causaal verband tussen de gedragingen van EPT en de schade voldoende aannemelijk is. Hiervan is geen sprake. De verwijzing naar de verklaring van de psycholoog is onvoldoende omdat daaruit niet blijkt dat de psychische klachten (uitsluitend) zijn veroorzaakt door handelen door EPT en niet (mede) hun oorzaak hebben in privéomstandigheden. Een objectief onderzoek naar de mate waarin het handelen van EPT heeft kunnen bijdragen aan het ontstaan, dan wel in standhouden en/of verergeren van de psychische klachten van werknemer ontbreekt. Het causaal verband is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden.

Lees hier de uitspraak.

Auteur: Saffira van Wijk

Next Post Previous Post