Ontslag op staande voet wegens overtreding van nevenwerkzaamhedenbeding tijdens arbeidsongeschiktheid

Feiten
Op 1 februari 2020 is werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Draagkracht Logistics B.V. (hierna: Draagkracht) als verhuizer.

Op 9 juli 2022 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt. De bedrijfsarts heeft geconstateerd dat werknemer beperkingen heeft ten aanzien van persoonlijk functioneren, dynamisch handelen en statische houdingen wegens fysieke klachten. Later constateert de bedrijfsarts ook beperkingen wegens werkgerelateerde factoren en adviseert hij mediation. Op 6 juli 2023 heeft de bedrijfsarts geadviseerd het tweedespoortraject in te zetten. Na meerdere verzoeken van Draagkracht heeft werknemer op 31 augustus 2023 zijn toestemming gegeven voor het opstarten van het tweedespoortraject.

Op 17 augustus 2023 ontving Draagkracht een melding dat werknemer werkzaam was bij een ander verhuisbedrijf. Naar aanleiding daarvan heeft Draagkracht een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld dat heeft gerapporteerd dat werknemer urenlang verhuiswerkzaamheden heeft verricht. Draagkracht heeft werknemer op 6 september 2023 geconfronteerd met de bevindingen van het bedrijfsrecherchebureau. Vervolgens heeft Draagkracht werknemer diezelfde dag op staande voet ontslagen vanwege het tijdens arbeidsongeschiktheid elders verrichten van werkzaamheden ondanks het overeengekomen verbod van nevenwerkzaamheden en het verzwijgen van, dan wel oneerlijk zijn over zijn beperkingen.

Werknemer verzoekt de kantonrechter in deze procedure om Draagkracht te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 22.741,34 bruto, een gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding. Draagkracht verzoekt de kantonrechter in een tegenverzoek werknemer te veroordelen tot betaling van de onderzoekskosten.

Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een dringende reden. De werkzaamheden die de werknemer voor een derde verrichtte, betroffen feitelijk dezelfde werkzaamheden waar hij bij Draagkracht lichamelijk ongeschikt voor was verklaard door de bedrijfsarts. Het argument dat het niet om soortgelijk werk zou gaan wordt door de rechter verworpen, mede gelet op basis van wat het bedrijfsrecherchebureau bij zijn observaties heeft geconstateerd. Het feit dat partijen op enig moment overeenstemming hadden bereikt over het volgen van het tweedespoortraject, waarbij sprake is van externe re-integratie en er dus passende werkzaamheden bij een andere werkgever moeten worden verricht, doet aan dit alles niet af.

Verder oordeelt de kantonrechter dat het op de weg van werknemer had gelegen om een deskundigenoordeel aan te vragen, indien werknemer zich niet zou kunnen verenigen met het laatste oordeel van de bedrijfsarts over zijn belastbaarheid. Nu werknemer dat niet heeft gedaan, acht de kantonrechter het niet onbegrijpelijk dat Draagkracht van mening is dat werknemer niet open en eerlijk is geweest over zijn klachten en beperkingen.

Daarnaast weegt de omstandigheid dat partijen een nevenwerkzaamhedenbeding in de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen ook mee. Vast staat dat de werknemer voor de werkzaamheden die hij bij de derde verrichtte geen toestemming heeft gevraagd. De aard en ernst van de dringende reden is naar het oordeel van de kantonrechter dusdanig dat deze een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.

Tot slot heeft Draagkracht de rechter op grond van artikel 6:95 BW verzocht om werknemer te veroordelen tot betaling van de onderzoekskosten. De rechter oordeelt dat hoewel de onderzoeksresultaten van het bedrijfsrecherchebureau een dringende reden opleverden voor het ontslag op staande voet dit niet automatisch een rechtens relevant causaal verband oplevert tussen de onderzoekskosten en de verweten gedraging van werknemer. De rechter wijst het tegenverzoek als onvoldoende onderbouwd af.

Lees hier de uitspraak.

Esmeralda de Jongh

Next Post Previous Post