Transavia mag piloot die met zijn vader een straatrace hield waarbij een dodelijk slachtoffer viel, niet ontslaan.

Dit oordeelde de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam 12 februari jl. Transavia verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden wegens (ernstig) verwijtbaar handelen (de e-grond). De piloot was veroordeeld voor een straatrace samen met zijn vader met een dodelijk slachtoffer tot gevolg. Dit weggedrag heeft een gevaar op de weg veroorzaakt en leidde tot een veroordeling tot een taakstraf van 100 uren en een ontzegging van zijn rijbevoegdheid voor een jaar (artikel 5 Wegenverkeerswet).

Transavia heeft de bewezen verklaarde gedragingen, het extreem gevaarzettend gedrag in het verkeer en het overtreden van (verkeers)veiligheidnormen, in directe relatie gebracht met het functioneren als piloot. Deze functie vergt bij uitstek verantwoordelijkheid voor de veiligheid van anderen in de lucht. Subsidiair vorderde Transavia ontbinding op grond van de h-grond.

Relatie privégedragingen en werk

De kantonrechter stelt voorop dat de kwestie nauw samenhangt met een dodelijk ongeval dat morele verontwaardiging in de samenleving en publiciteit heeft opgeroepen. Voor de vraag of voldoende grond voor ontbinding bestaat, neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat strafrechtelijke gedragingen in beginsel via het strafrecht worden afgedaan. Dit kan anders zijn als er een duidelijke relatie bestaat tussen de gedragingen en het werk. Dat is het geval indien het gaat om feiten, die weliswaar volledig in de privésfeer zijn gepleegd, maar die onverenigbaar zijn met (de aard van) de functie van de werknemer. Het strafvonnis behelst ernstige verwijten die de verkeersveiligheid betreffen en naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er een zekere relatie met de werkzaamheden van de werknemer als piloot. Het gaat hier om eenmalig extreem gevaarzettend gedrag in het verkeer, dat ondanks de ernst in het strafrecht gekwalificeerd wordt als een overtreding en niet als een misdrijf. De kantonrechter acht dit onvoldoende om te oordelen dat sprake is van onverenigbaarheid met de (aard van) de functie van piloot. Hierbij weegt mee dat Transavia geen beleid kent waaruit blijkt dat ernstige verkeersovertredingen gevolgen kunnen hebben voor het uitoefenen van het beroep van piloot en is door Transavia ook niet onderbouwd dat de ontzegging van de rijbevoegdheid ook gevolgen kan hebben voor het vliegbrevet.

Proceshouding en onjuiste lezing van de feiten

Ook de proceshouding van de piloot in de strafzaak is geen reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter begrijpt dat Transavia moeite had met de weinig berouwvolle houding van de werknemer en het feit dat hij daarin geen verantwoordelijkheid nam voor zijn aandeel. Dit is op zichzelf geen reden om te oordelen dat hij hiermee blijk geeft dat hij voor zijn functie als piloot over onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef beschikt. Het feit dat de piloot zijn werkgever een verkeerde voorstelling van de feiten gaf over de toedracht van het ongeval, vormt naar het oordeel van de kantonrechter evenmin reden voor ontslag. Nog voordat hij feitelijk als piloot bij Transavia was gestart, was Transavia op de hoogte van zijn verklaring in het strafproces waaruit een ander feitencomplex zou blijken. In het licht van de publiciteit over het ongeval had Transavia op dat moment op z’n minst al gegronde twijfel kunnen hebben bij de lezing van de piloot. Desondanks is Transavia overgegaan tot indiensttreding zonder enige restrictie voor het geval de andere lezing juist zou zijn. Hierdoor is bij de piloot het vertrouwen gewekt dat een veroordeling van artikel 5 Wegenverkeerswet geen gevolgen zou hebben voor zijn werk als piloot.

Overige omstandigheden

De omstandigheden van het geval rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een van de aangevoerde gronden. Het feit dat het ongeval heeft plaatsgevonden voordat de werknemer feitelijk bij Transavia als piloot is gestart en het door Transavia zelfs aangaan van een contract voor onbepaalde tijd toen de werknemer al als verdachte in beeld was en door de politie was gehoord, spelen daarbij een rol. Ook heeft Transavia geen aanleiding gezien om een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijke veiligheidsrisico’s die verbonden zouden kunnen zijn aan de inzet van de werknemer als piloot en zijn er geen concrete aanknopingspunten om een reëel veiligheidsrisico aanwezig te achten. Tot slot overweegt de kantonrechter dat de piloot tegen het strafvonnis hoger beroep heeft ingesteld en dus nog geen sprake is van een onherroepelijk vonnis. De kantonrechter ziet daarom geen reden om vooruitlopend op het strafvonnis in hoger beroep, de arbeidsovereenkomst te ontbinden en wijst het verzoek van Transavia af. Transavia heeft aangegeven tegen de uitspraak in hoger beroep te zullen gaan.

Conclusie

De hoofdregel is nog steeds dat (strafrechtelijke) gedragingen in privésfeer in beginsel privé blijven omdat deze via het strafrecht worden afgedaan. Dit is alleen anders als er een duidelijke relatie bestaat tussen de gedragingen en het werk. Als de werkgever gegronde bezwaren heeft tegen bepaalde gedragingen in de privésfeer, helpt het als dat is vastgelegd in beleid. Verder zal de werkgever op basis van de informatie die kenbaar is uit de strafzaak ook daarnaar moeten handelen. Uit de opstelling van de werkgever zal dus moeten blijken dat hij de kwestie hoog opneemt. De feiten zullen uiteindelijk bepalend zijn bij de vraag of ontslag vanwege een privégedraging mogelijk is. Wij kunnen u daarbij adviseren.

De volledige uitspraak is te vinden onder ECLI:NL:RBAMS:2018:694.

Next Post Previous Post